Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Midas

betekenis & definitie

Midas - Μίδας, zoon van Gordius en Cybele, koning van Phrygië. Toen Dionȳsus op zijn tochten ook in dat land kwam, verdwaalde Silēnus in de tuinen van M. of werd hij gevangen, doordat hij uit een bron dronk, waarvan het water met wijn gemengd was, totdat hij bedwelmd in slaap viel. M. onderhield zich 10 dagen lang met hem en bracht hem daarna bij Dionȳsus terug.

De god, verheugd dat hij zijn getrouwen makker terugzag, stond M. toe een gunst te vragen, en deze wenschte, dat alles in goud zoude veranderen, wat hij aanraakte. Zijn verlangen werd bevredigd, maar daar ook de spijzen, die hij wilde nuttigen, zoodra hij ze aanraakte in goud veranderden, zou hij van honger gestorven zijn, indien Dionȳsus hem niet op zijn verzoek het middel had gegeven om zich van die noodlottige eigenschap te bevrijden; daartoe baadde hij zich in de rivier Pactōlus, die sedert rijk aan goudzand werd. M. was ook scheidsrechter in een muzikalen wedstrijd tusschen Apollo en Pan, en daar hij het fluitspel van Pan boven de tonen van Apollo’s lier verkoos, kreeg hij tot straf van Apollo ezelsooren.

Om deze te verbergen, vond hij de groote phrygische muts uit, alleen zijn barbier kende het geheim, maar deze had zich onder eede verbonden het aan niemand mede te deelen. Toch konde hij er niet geheel van zwijgen, daarom groef hij een gat in de aarde en fluisterde daarin: koning Midas heeft ezelsooren! Later groeide op die plaats een riet, dat dezelfde woorden fluisterde, telkens wanneer het door den wind bewogen werd. Uit wanhoop hierover brachtM. zich om het leven.

< >