Honorius - (Flavius), zoon van keizer Theodosius den Gr., die bij de deeling des rijks het Westen kreeg, terwijl aan zijn ouderen broeder Arcadius het Oosten werd toegewezen, 395 na C. Honorius was een nietsbeteekenende knaap. Zijn minister en voogd Stilicho, een voortreffelijk veldheer, wist wel de invallen van germaansche volkeren af te weren, maar deed niets tot ontwikkeling van den jongen vorst, hoewel deze zijne dochter had gehuwd.
In 408 liet H., aan valsche inblazingen gehoor gevende, zijn schoonvader ombrengen en nu drongen de barbaren van alle zijden het rijk binnen en namen de eene provincie na de andere weg. De Westgothen onder Alarik veroverden zelfs Rome. Zie Alaricus.
Eindelijk zag H. zich genoodzaakt, zijn veldheer Constantius tot mederegent aan te nemen en hem zijne zuster Placidia, weduwe van den westgothischen koning Athaulf, tot vrouw te geven. H. stierf zes jaar later, in 423.Ὅπλητες, burgers die tot de tweede der vier oude attische phylen behoorden.
Ὁπλῖται, zwaargewapende infanteristen, het voornaamste deel van een grieksch leger. Zij droegen een harnas, helm en beenplaten van metaal, en waren gewapend met een kort zwaard, een langwerpig schild (ἀσπίς), en een werpspies van ongeveer 8 voet. De taak der zwaargewapenden was in gesloten gelederen op den vijand aan te rukken en diens slagorde te verbreken. Zij kregen, wanneer zij in dienst waren, betaling voor soldij en onderhoud voor zichzelven en een bediende; deze betaling was echter in verschillende tijden en omstandigheden hooger of lager.