Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Hippias

betekenis & definitie

Hippias - Ἱππίας, 1) zoon en opvolger van Pisistratus (528). Hij regeerde verstandig en gematigd, verminderde de belastingen, en begunstigde dichtkunst en letterkundige studiën. Na den dood van Hipparchus begon hij, niet gerust over de toekomst, strenger te regeeren en maakte hij zich soms aan gewelddadige handelingen schuldig.

Inderdaad kregen kort daarna, terwijl hij bezig was Munychia te versterken, de Spartanen van het delphische orakel het bevel, Athene te bevrijden (z. Alcmaeonidae). Een eersten aanval sloeg H. met behulp van thessalische ruiterij af, maar toen bij een tweeden tocht zijne kinderen in handen vielen van Cleomenes I, die het spartaansche leger aanvoerde, zag hij zich genoodzaakt Attica te verlaten (510).

Hij begaf zich naar Sigēum. Hij gaf echter de hoop niet op eens terug te keeren, en knoopte daartoe betrekkingen aan met de Lacedaemoniërs en later met Darius Hystaspis; hij volgde de Perzen naar Attica en stierf in of kort na den slag bij Marathon.—2) van Elis, tijdgenoot van Socrates, sophist van zeer uitgebreide kennis, die te Athene en in andere grieksche steden openbare voordrachten hield, waarin hij de geldigheid van conventie en geschreven recht betwistte, en aandrong op zoo sterk mogelijke ontwikkeling van ieders individualiteit. In de twee werken van Plato, die zijn naam dragen, wordt hij als ijdel en oppervlakkig ten toon gesteld.

< >