Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Dotium

betekenis & definitie

Dotium - Δώτιον, stad en vlakte in Thessalia aan het meer Boebēis.

Δουλεία, slavernij, de toestand waarin iemand verkeert, die, hetzij door geboorte uit ouders, die slaven zijn, hetzij door krijgsgevangenschap, hetzij door verkoop, zijne persoonlijke vrijheid en dus ook alle burgerlijke rechten miste. De slaven der Grieken waren oorspronkelijk allen barbaren, terwijl men zich omgekeerd verplicht rekende, Grieken vrij te koopen, die in slavernij geraakt waren. Hoewel de slaaf volstrekt als het eigendom van zijn heer beschouwd werd, stelden toch wet en gebruik, ten minste te Athene, aan de willekeur van den heer eenige grenzen; wie een slaaf doodde, moest zich voor het gerecht verantwoorden. Het groote aantal slaven (in sommige staten veel grooter dan dat der vrijen) maakte het misschien raadzaam hen niet door harde behandeling tot tegenweer te noodzaken. Particulieren gebruikten hunne slaven niet alleen voor persoonlijke diensten, maar lieten hen dikwijls ook min of meer zelfstandig als landbouwers, handwerkslieden of fabrieksarbeiders werken, en lieten hen soms tegen eene vooraf vastgestelde vaste betaling (ἀποφορά) hun loon of winsten behouden.

Ook de staat had slaven (δημόσιοι), die deels politiediensten verrichtten, deels bij sommige magistraten als dienaars geplaatst werden. Als aanklager kon een slaaf niet optreden, ook mochten zij geen getuigen zijn, hoewel aan hunne verklaringen, op de pijnbank afgelegd, groote waarde gehecht werd. Aangeklaagd konden zij waarschijnlijk niet worden wegens handelingen, die zij op bevel van hunne heeren verricht hadden. De vrijheid konden zij terug krijgen door zich los te koopen, of door beschikking van hunne heeren, dikwijls bij testament, soms ook van staatswege, wanneer zij vrijwillig in den oorlog medegestreden en zich onderscheiden, of wanneer zij zware misdaden aangebracht hadden. De vrijgelatene (ἀπελεύθερος) was echter niet van alle verplichtingen tegenover zijn vroegeren heer (προστάτης) ontslagen, z. ἀποστασίου γραφή.

< >