Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Dionysius

betekenis & definitie

Dionysius - Διονύσιος, 1) van Phocaea, aanvoerder der Ioniërs in den opstand tegen Perzië; na den slag bij Lade ging hij naar Sicilië, van waar hij als vrijbuiter tegen Tyrrheners en Carthagers streed.—2) de oude, geb. 431, van geringe afkomst, onderscheidde zich in den oorlog tegen Carthago; nadat de strategen, die Agrigentum verloren hadden, op zijne aanklacht van hun ambt ontzet waren, werd hij met anderen in hun plaats benoemd; in deze betrekking wist hij het leger voor zich te winnen, waarop hij zijne ambtgenooten afzette, met eene wacht naar Syracuse trok en zich van de alleenheerschappij meester maakte (405). Daar hij in den oorlog met Carthago niet gelukkig was, maakte hij gebruik van de omstandigheid, dat hun leger door pest geteisterd werd, om vrede te sluiten, waarbij echter een groot deel van Sicilië in hun macht bleef. Nu versterkte hij Ortygia, nam een groot aantal huursoldaten in dienst en maakte zich meester van alle grieksche steden op Sicilië.

Hij vergrootte de stad Syracuse, en bracht een groot deel der bevolking van Naxus, Catana, Leontīni enz., daarheen over. Den oorlog tegen de Carthagers hervatte hij driemaal en voerde hij over het geheel met geluk, hoewel hij geen blijvend voordeel kon behalen; zelfs werd hij in 396 door Himilco in Syracuse belegerd, totdat de pest in het carthaagsche leger weder zulke verwoestingen aanrichtte, dat D. het na eene gemakkelijke, doch beslissende overwinning tot het koopen van vrijen aftocht dwong. Ondertusschen had D. ook Croton en Rhegium veroverd en andere grieksche steden in Beneden- Italië aangevallen.

Bij zijne onderdanen was hij algemeen gehaat wegens zijne wreedheid, roekeloosheid en verregaanden achterdocht. Hij liet zich veel voorstaan op zijne liefde voor kunst en wetenschap, noodigde dichters en wijsgeeren aan zijn hof, maar wilde daarvoor ook bewonderd worden om zijne eigene treurspelen; te Olympia werden zijne werken bespot, maar te Athene won hij in 367 een prijs. Hij stierf kort daarna, v.s. van vreugde over die overwinning, v.a. aan de gevolgen zijner onmatigheid of door vergif, dat zijn zoon hem had laten geven.—3) de jonge, zoon van den vorigen, in zijne opvoeding uit wantrouwen door zijn vader verwaarloosd, kwam in 367 aan de regeering en maakte spoedig vrede met de Carthagers.

Daar hij van nature niet wreed of onbekwaam scheen, meende Dio (z.a.) hem door de leeringen van Plato, die naar Syracuse genoodigd werd, tot een ideaal vorst te kunnen vormen, en inderdaad scheen dit korten tijd te gelukken, maar weldra leende D. het oor aan vleiers en verkeerde raadgevers.

Dio werd verbannen, en hoewel Plato later nogmaals naar Syracuse geroepen werd, bleek het dat hij allen invloed verloren had. Na het vertrek van Dio ontaardde de regeering van D. in eene tyrannie, nog drukkender dan die van zijn vader, en toen Dio in 357 terugkeerde, werd hij met open armen ontvangen.

D. ging naar Locri in Beneden-Italië, waar hij zich van de heerschappij meester maakte en de burgerij wreed onderdrukte, totdat hij zich in 346 den strijd der partijen te Syracuse ten nutte wist te maken om daarheen terug te keeren en de regeering weder in handen te nemen. Weldra riepen echter de Syracusanen, zijne onderdrukking moede en bovendien door de Carthagers in het nauw gebracht, hulp van Corinthe in; Timoleon kwam en dwong D. zich over te geven en de regeering neder te leggen. Hij vertrok naar Corinthe (344), waar hij, naar men verhaalde, als schoolmeester het overige van zijn leven in armoede sleet.—4) van Milētus, logograaf, jonger tijdgenoot van Hellanīcus.—5) van Samus, leefde in den alexandrijnschen tijd en schreef mythologische en historische werken, die door Diodōrus als bronnen gebruikt werden.—6) D. Thrax, (ὁ Θρᾷξ), grammaticus te Alexandrië, leerling van Aristarchus, schrijver van de eerste wetenschappelijke grieksche spraakkunst en van andere werken op het gebied der philologie.—7) van Halicarnassus, leefde sedert 30, waarschijnlijk als rhetor, te Rome, en schreef, behalve kleinere werken, eene rom. geschiedenis (Ῥωμαϊκὴ ἀρχαιολογία) van de oudste tijden tot den eersten punischen oorlog; het is uitgekomen in 7; hij had er 22 jaar aan gewerkt; van de 20 boeken, waaruit dit werk bestond, zijn de eerste elf volledig, de overige in uittreksels en fragmenten bewaard.

Zijn streven is, de beschikking der goden in de geschiedenis duidelijk te maken, en de Grieken met hunne onderwerping aan Rome te verzoenen; zijn stijl is veelal opgesmukt, vooral in de lange redevoeringen, die hij zijn hoofdpersonen in den mond legt. Van zijne rhetorische en critische verhandelingen zijn de meeste bewaard gebleven, zij zijn van groot belang voor de geschiedenis der grieksche letterkunde.—8) van Halicarnassus, bijgenaamd ὁ Μουσικός, naar zijne Μουσικὴ ἱστορία, een groot werk over de geschiedenis van kunsten en wetenschappen, waarvan slechts enkele fragmenten bewaard zijn. Hij leefde ten tijde van Hadriānus.—9) de reisbeschrijver (ὁ περιηγητής), uit den tijd van Keizer Hadrianus, schreef in grieksche hexameters een overzicht van de aardrijkskunde, waarin hij vooral Posidonius volgde, en dat door lateren veel gebruikt en eenige malen in het Latijn vertaald werd, o. a. door Aviēnus.

< >