Dio - Δίων, van Syracuse, zoon van Hipparīnus, zwager van den jongen Dionysius, geb. 409. Van nature met vele voortreffelijke eigenschappen begaafd en sedert zijne jeugd beoefenaar der wijsbegeerte, genoot hij algemeen hoog aanzien en oefende hij zelfs zoowel op den ouderen als op den jongeren Dionysius een gunstigen invloed uit. Maar zijne vijanden, vooral Philistus, wisten hem bij laatstgenoemden verdacht te maken, zoodat hij in 366 verbannen werd; hij ging naar Athene en leefde daar eenigen tijd, terwijl hij vooral met zijn vriend Plato omging, die vroeger op zijn verzoek tweemaal Syracuse bezocht had, en nu herhaaldelijk vergeefsche pogingen aanwendde om eene verzoening tusschen hem en den tyran te bewerken.
Toen eindelijk de heerschappij van Dionysius steeds drukkender werd en zich vooral tegen de betrekkingen van Dio richtte, besloot hij een poging te wagen, om zijn vaderland te bevrijden. Met eene uiterst geringe macht landde hij in het W. van Sicilië (357), terwijl Dionysius hem met een vloot aan de kust van Italië afwachtte, en werd hij met vreugde door de Syracusanen ontvangen; daar echter de burcht in handen van Dionysius gebleven was, volgden nog langdurige gevechten en onderhandelingen, gedurende welke, vooral door de tegenwerking van zijn vroegeren aanhanger Heraclīdes, die nu bevelhebber van de vloot was, reeds oneenigheden tusschen Dio en zijne partijgenooten uitbraken, die eenmaal zoo hoog liepen, dat hij zich met de zijnen naar Leontini begaf; spoedig echter werd hij teruggeroepen en eindelijk moest Dionysius zijne aanspraken laten varen. Toen Dio nu echter zelf aan de regeering gekomen was, verminderde spoedig de ingenomenheid met hem, en kreeg hij door zijne overdreven gestrengheid en willekeurige handelingen vele vijanden.
Vooral Heraclīdes bleef zich tegen hem verzetten, en toen hij dezen had laten ter dood brengen, steeg de ontevredenheid zoo hoog, dat weldra bij sommigen het plan opkwam zich van den geweldenaar te ontdoen. Zoo werd Dio, na eene regeering van ruim drie jaar, op een feestdag in zijn eigen kamer vermoord (354). Zijn aandenken werd echter hoog in eere gehouden en de Syracusanen richtten te zijner gedachtenis een gedenkteeken op.