Charidēmus - Χαρίδημος, van Oreüs op Euboea, aanvoerder van huurlingen in atheenschen, perzischen en thracischen dienst. Door zijne verraderlijke handelingen kwam hij dikwijls in moeilijkheden, toch werd hij in Thracië onder de regeering van zijn schoonvader Cotys en van Cersobleptes een man van veel invloed. Hoewel hem door de Atheners het burgerrecht geschonken was, was zijn politiek hun in den regel vijandig; niettemin wist hij sommigen zoo omtrent zijne bedoelingen te misleiden, dat men zelfs voorstelde hem bij eene afzonderlijke wet buitengewone bescherming tegen zijne vijanden toe te zeggen, welk voorstel echter door den tegenstand van Demosthenes en anderen waarschijnlijk verworpen werd (352).
Tegen Philippus strijdt hij in 351 in de Chersonesus, in 349 in Chalcidice, in 338 bij Chaeronēa. Hij was een van de mannen wier uitlevering door Alexander na het bedwingen van den thebaanschen opstand geëischt werd. Toen Alexander zich op verzoek van het volk met zijne verbanning tevreden stelde, vluchtte hij naar Perzië, waar hij, wegens al te vrijmoedige afkeuring van de maatregelen van Darīus, door dezen ter dood gebracht werd (333).