Auguria - . Wat de Grieken betreft, verwijzen wij naar het artikel μαντεία. Bij de Romeinen heeft zich de leer der voorteekenen op een geheel andere wijze,
veel kunstmatiger, ontwikkeld dan bij de Grieken. Er zijn ongezochte voorteekenen, die zich van zelf voordoen, auguria of auspicia oblativa, en andere, die men van de goden afsmeekt, impetrativa. Tot de eerste soort behooren de ostenta, prodigia, monstra, portenta, omina. Hoewel het verschil niet altijd in acht wordt genomen, beteekenen prodigium en monstrum buitengewone verschijnselen in de menschen- en dierenwereld, portentum en ostentum in hetgeen daarbuiten ligt. Een monstrum is een verschijnsel, dat met de wetten der natuur in strijd is.
Staan prodigia en omina tegenover elkander, dan is een prodigium een zichtbaar, omen een hoorbaar teeken. Doch de algemeene naam voor alle teekenen is signa. Hadden er nu buitengewone verschijnselen plaats, die de gemoederen verontrustten, dan bepaalde de senaat, wat behoorde te gebeuren; hij liet door de decemviri sacris faciundis (z. decemviri no. 4) de heilige orakelboeken raadplegen; hij ontbood uit Etruria buitengewone haruspices (z. a.) om de ingewanden der offerdieren te onderzoeken, enz. Doch zulke buitengewone voorvallen en verschijnselen worden niet tot de eigenlijke auguria gerekend. Hieronder verstaat men de teekenen, die niet buiten den gewonen kring der gebeurtenissen vallen.—1) Signa ex avibus.
Wanneer een magistraat spectio wilde houden, begaf hij zich omstreeks middernacht met een der augurs naar het auguraculum of waarnemingspunt op den burg. Dáár gekomen trok de augur met zijn kromstaf of lituus op den grond een streep van het Noorden naar het Zuiden, cardo genoemd en een anderen van het Oosten naar het Westen, decumanus geheeten. Om het kruispunt heen beschreef hij een kwadraat en maakte door een formulier de ruimte daarbinnen tot eene gewijde plaats, een templum. Op dit templum nu sloeg hij een linnen tent op (tabernaculum capere) met de opening naar het zuiden. Dan ging hij in de opening staan, teekende met zijn staf vier denkbeeldige lijnen aan den hemel af, als het templum, waarbinnen hij zijne waarnemingen zou doen.
Intusschen zat de overheidspersoon binnen in de tent, met een doek om de ooren gebonden, capite velato. Ook de augur omwond zich het hoofd, want het minste geraas—altijd, als men het hoorde—stoorde de waarneming. Zoo was de stoel, waarop de overheidspersoon zat, uit één stuk, opdat hij niet zou kraken. Wat nu de waarneming zelve der vogels betreft, die zich binnen het aan den hemel afgebakende templum vertoonden, had de augur te letten op de soort van vogels, de hoogte waarop, de richting waarin, en de wijze waarop zij vlogen. Vogels, die door hun geschreeuw of gezang den wil der goden uitdrukten, werden oscines genoemd; die het door hunne vlucht deden, alites.
In den regel was wat van het Oosten, d.i. van de lichtzijde, dus van links, kwam, gunstig, wat van de Westzijde kwam, ongunstig. Niet voor alle vogels evenwel golden dezelfde regels; de kraai b.v. moest van de linkerzijde, de raaf van den rechterkant krassen. Sommige vogels waren bepaald ongeluksvogels; andere golden alleen voor bepaalde gevallen. Men kan hieruit zien, dat de leer der vogelwichelarij vrij ingewikkeld was. Waren nu de teekenen gunstig, dan zei de augur: aves addicunt; zoo niet, dan bezigde hij de woorden: alio die.—2) Signa ex caelo.
Dit waren bliksem, fulmina—weerlicht, fulgura—donder, tonitrua. In de taal der augurs werden deze natuurverschijnselen manubiae geheeten. Zij werkten storend op volksvergaderingen, zóó zelfs, dat reeds de aankondiging van een overheidspersoon, se servaturum de caelo esse, d. i. dat hij zou zoeken, of niet ergens een bliksemstraal of weerlicht te zien was, voldoende werd om de volksvergadering te storen. De leer van den bliksem was vooral in Etruria sterk ontwikkeld, waar men zelfs twaalf verschillende soorten er van onderscheidde.—3) Signa ex tripudiis. Bij de romeinsche legers voerde men in den regel een mand of hok heilige hoenders mede.
Werden deze losgelaten en aten zij het toegeworpen voeder gretig op, zoo was dit een gunstig voorteeken; vielen zij er zóó gulzig op aan, dat de brokken hun uit den bek vielen, dan was het teeken zeer gunstig (tripudium sollistimum). Wilden zij echter niet vreten, dan was het voorteeken slecht.—4) Signa ex quadrupedibus. Deze behoorden tot de oblativa, de ongezochte voorteekenen, en konden slechts in zooverre tot de auguria behooren, als de augurs ze volgens vaste regels verklaarden. Wanneer men b.v. met eenig plan uitging en een hond, een vos of eenig ander viervoetig dier over den weg zag loopen, dan kon men dit als een voorteeken beschouwen.—5) Signa ex diris. Deze bestonden in het breken van een schoenriem, het stooten van den voet, het gekras van een uil en dergelijke toevalligheden.
De augurs hadden er dan slechts mede te maken, wanneer ze hun ter verklaring werden medegedeeld.—6) Hoewel elk toevallig voorteeken een omen kan genoemd worden, verstond men onder omina toch vooral de hoorbare voorteekenen, en daarom vermeed men zooveel mogelijk onheilspellende woorden, vooral bij gewichtige gelegenheden, bij feesten, plechtigheden, enz. De eerst uitgebrachte stem bij eene verkiezing, het gevoelen van den eersten spreker in den senaat gold voor een omen. Men offerde met omwonden hoofd (capite velato), om niet toevallig een ongunstig woord, door een der omstanders onvoorzichtig uitgesproken, te moeten hooren. Hoewel ongezochte voorteekenen slechts waarde hadden voorzoover men ze zelf aannam, en men ze kon afwenden door woorden als: omen non accipio, non pertinet ad me, waren de Romeinen veel te angstvallig en bijgeloovig om dit middel dikwijls toe te passen. Dit bijgeloof heeft ook tot naamsveranderingen aanleiding gegeven. Evenals de Grieken πόντος Ἄξεινος in Εὔξεινος veranderden, hebben de Romeinen Maleventum in Beneventum veranderd en aan Epidamnus zijn ouden naam Dyrrhachium teruggegeven.