Pascua - Weiden, tot weidegrond omgewerkte delen van de ager publicus (zie Staatsinkomsten in Rome). Veeteelt was in de vroegste tijden, zowel in Griekenland als in Italië, de voornaamste bron van rijkdom. Voor de grote kudden was er evenwel niet voldoende weidegrond in de naaste gebieden. De bevoordeelde streken in Griekenland waren Thessalië (paarden) en Epiros (hoornvee). Overal elders moesten de boeren zich tot kleinvee beperken of enkele grotere stuks in hun stallen fokken.
Het bezit van weidegrond was derhalve ook een belangrijke bron van rijkdom. De weidegronden van de staat of van particulieren werden tegen hoge prijzen verpacht. Deze pacht (epinomia) bleef een belangrijk deel van de staatsinkomsten betekenen ook nog in de klassieke en hellenistische periode, al schakelden vele fokkers over naar pluimvee.
Toen Rome zich van Italië en de gebieden rond de Middellandse Zee had meester gemaakt, werden alle weidegronden als ager publicus aan de veefokkers verpacht. Grote delen van de latifundia werden als weidegronden, pascua, in gebruik genomen of tot weidegronden gemaakt, omdat het fokken van vee zowel groot als klein, voordeliger werd dan het bebouwen van akkergronden.