Opvoeding in Griekenland - 1. Homeros. Hij werd door de Grieken zelf als het lichtende voorbeeld beschouwd. Het ideaal dat hij geschetst heeft is blijven leven, uiteraard aangepast aan de sociale noodwendigheden van de verschillende Griekse poleis. Zijn ideaal is de aretè, soms vertaald als deugd, doch dit beantwoordt slechts aan de moderne term. Door de aretè wordt men de aristos (‘beste’). Dit ideaal wordt verwezenlijkt in de Homerische held. Een held moet de beste zijn op het slagveld, de dapperste, maar hij moet ook de beste zijn in het spreken. Zo treffen we hier reeds het ideaal van de welsprekendheid aan. De beste voorbeelden van de held zijn Achilleus en Hektor in de Ilias, Odusseus in de Odusseia. Morele aspecten zijn er weinig: zo was Odusseus eigenlijk een zeer listig en dikwijls (voor Troia) weinig oprecht individu. De Homerische opvoeding was aristocratisch. De jonge edele werd opgevoed aan het hof. Hij bracht zijn jeugd door met deelnemen aan spelen, plechtigheden en vooral oefende hij zich in de vaardigheid met de wapens. Intellectueel werd er weinig beklemtoond, hoewel de opvoeding van de mousikè (breder dan onze ‘muziek’) en dans bepaalde literaire aspecten had. Moreel stond alles in het teken van de ‘eer’ die volkomen aards gericht was: de Homerische held had geen mooie vooruitzichten na de dood, daarom moest hij er alles op zetten om in dit aardse leven de allernoodzakelijkste roem te verwerven. Alles bij elkaar springt het militaire karakter van deze opvoeding in het oog. Na Homeros bloeiden de poleis of stadstaten en werd dit ideaal meer gesocialiseerd.
2. Sparta was de eerste staat die het zuiverst het Homerisch ideaal gerealiseerd heeft. De ethiek werd aangepast, het ideaal werd een volk van helden. Doch de evolutie kon haar natuurlijke gang niet gaan. Na de Tweede Messenische Oorlog (686-668 v.C.) werden de Messeniërs tot slaven gemaakt. Sparta werd een totalitaire staat. De bevolkingsverhouding was één Spartaan op tien onderworpenen. Deze verhouding werd nog erger na verloop van tijd. In de Spartaanse soldatenstaat werden elke opvoeding en elke cultuur onderworpen aan het militaire nut: de Spartaan moest zich noodgedwongen leren verdedigen tegen de hem kwantitatief overtreffende onderworpen massa. Het kind was meer van de staat dan van de ouders. Was het kind mismaakt, dan wierp men het in de Apotheteskloof in de Taygetosgebergte ten westen van de stad. Het kind bleef tot zijn 7e jaar bij de moeder. Daarna begon de (beruchte) agogè. Gedurende enkele jaren leerde de jongen zich voor te bereiden door spel en lichaamsoefeningen. Vanaf zijn 12e jaar kwam hij terecht in de kazerne, waar hij zijn lichaam hardde. Hij leerde er pijn verdragen zonder te klagen, gehoorzamen zonder te morren, de koude te dragen, want in zomer en winter droeg hij hetzelfde lichte kleed. De eigenlijke militaire opleiding begon op zijn 15e jaar en duurde tot zijn 18e. Hij leerde stelen zonder betrapt te worden, om zo zijn militaire aanleg uit te werken. Heel zijn jeugd liep hij blootsvoets, mocht zich niet wassen (dat deden ze alleen door te zwemmen). Door regelmatige geselingen (diamastigoseis) leerden ze op hun tanden bijten. Ze stonden onder leiding van een vrije burger, de paidonomos. De efebie duurde van het 18e tot het 20e levensjaar. De efeben brachten hun tijd door met training, o.a. met de beruchte krypteia: het bespioneren, verraden en vermoorden van heloten. Daarna begon hun militaire dienstplicht tot hun 60e jaar. Uit dit alles blijkt overduidelijk de eenzijdige nadruk op de militaire efficiëntie: jagen, zwemmen, paardrijden. Op meer intellectueel vlak leerden ze slechts het uiterste minimum aan lezen, schrijven, tellen, en de krijgsliederen van de nationale Tyrtaios. Hun bondige en snedige gezegden, Lakonische opmerkingen, waren beroemd. Ook Homeros stond bij de Spartanen in aanzien. Zowel vóór als na zijn (verplicht) huwelijk moest de Spartaan deelnemen aan de gemeenschappelijke maaltijden (sussitia) waar zij rechtop zittend een zwarte brij aten, bereid uit everzwijn, zout en azijn. De portie was klein en afgemeten.
3. Athene. Van oudsher was de opvoeding hier sterk aan huis gebonden. Het Homerische ideaal van de aretè was ook hier in dienst van de polis gesteld. Doch van militair werd het sportief. Scholen kwamen op in de 6e eeuw v.C. doch bloeiden pas in de 5e eeuw. De meeste Atheense jongens (meisjes werden in de klassieke periode geweerd) volgden slechts schoolonderwijs ongeveer tot hun 14e jaar. Bij de paidotribes genoten ze vanaf hun 7e jaar een intensieve sportieve opleiding in de palaistra (worstelplaats). Doch aan de palaistra waren ook de kitharistès en de grammatistès verbonden, bij wie de jeugd leerde zingen en instrumenten bespelen. Daarnaast leerden ze ook lezen, schrijven en voordragen. De bevoorrechte jongelui konden na hun 14e jaar verder onderwijs volgen in het gymnasion. Deze school stond onder leiding van een gymnasiarches. De paidotribes leerde hen verder de lichamelijke opleiding, terwijl de gymnastes hen voorbereidde op wedstrijden. Ook schermen onder leiding van de hoplomachos stond op het programma. De palaistra wordt ook wel eens dromos genoemd, een term die eigenlijk alleen betrekking heeft op de baan voor hardlopers, ook stadion genoemd. De opvoeding echter was niet tot deze scholen beperkt. Reeds vanaf het 7e jaar werd de kleine Athener naar school vergezeld door een paidagogos, een slaaf die hem de elementaire begrippen van sociale omgang moest bijbrengen. De echte opleiding was nochtans de morele taak van de vader: hij leidde zijn zoon in het burgerlijke, politieke en geestelijke leven van de polis in. Als hij 18 jaar was deed hij als efebe zijn militaire dienst. Hij legde de eed af en werd in de demos ingeschreven. Gedurende twee jaren verdedigde hij Attika en stond nu onder leiding van de kosmetès. De precieze vorm van deze efebie in de klassieke periode is vrij duister. De adellijke jongelui in Athene konden ook een soort hoger onderwijs volgen in de wijsbegeerte en de welsprekendheid. Toch bleef het gymnasium druk bezocht door alle burgers tot vrijwel hun 60e jaar. Deze toestand in Athene is onvolledig geschetst zonder de wijzigingen van Isokrates, Plato en Aristoteles te vermelden. Isokrates opende zijn school in 393 v.C. Hij legde de nadruk meer op de vorming tot retor, gesteund op de bestudering van de grote literaire meesterwerken van Homeros, Herodotos, Thukydides enz. Plato stichtte zijn school ca. 387 v.C. (de Akademeia) en legde de nadruk op wiskunde als voorbereiding tot de grondige studie van de wijsbegeerte, en Aristoteles, die zijn school in het oude Lykeion stichtte in 335 v.C., hechtte belang aan de filosofie doch ook aan de wetenschappen.
4. De sofisten. Deze rationalistische reactie tegen de oude mythologie deed uiteraard ook op pedagogisch gebied haar invloed gelden. Hun actie betrof vooral de rijpere jeugd. Zij waren de grondleggers van het tweedelige onderwijs dat men (met de Latijnse middeleeuwse termen) trivium en quadrivium pleegt te noemen. Hun bloeiperiode viel in de tweede helft van de 5e eeuw v.C., zij legden de nadruk op veelweterij. Zij gaven les tegen een soms vrij hoge bezoldiging. Vlotheid van spreken was hun ideaal. In principe omvatte hun onderwijs meer literaire vakken (vooral welsprekendheid en logica) en de wetenschappelijke vakken: astronomie, wiskunde, meetkunde, muziek (respectievelijk trivium en quadrivium). Zij hadden zo een groot aandeel in de evolutie van de wetenschappen en het onderwijs hiervan. Zie Sofisten.
5. Hellenisme. Ook meisjes gingen nu naar het gymnasium. Het onderwijs
viel steeds meer uiteen in drie graden: 7-14 jaar, lager onderwijs in de palaistra en de muziekschool; van 15-18 jaar, meer en meer literair onderwijs onder invloed van Isokrates. Dit stond nu onder de hoede van de grammatikos, met een bredere kennis dan de vroegere grammatistès. Als derde graad volgde dan de oude efebie. De hellenistische opvoeding werd gekarakteriseerd door een toename van de literaire vakken. De wetenschap werd ook geconcentreerd in grote culturele centra als Athene en Alexandria. Ook deze efebie was minder militair en meer intellectueel. Hoger onderwijs bleven de welsprekendheid en de wijsbegeerte. Zie Stoa, Epikouros.