Gepubliceerd op 18-09-2017

Huwelijk in Rome

betekenis & definitie

Huwelijk in Rome - Tijdens de Republikeinse periode en ook nog in de Keizertijd verliep een groot deel van de huwelijksceremoniën in Rome op dezelfde wijze als in Athene. In Rome zowel als in Griekenland was het huwelijk monogaam, in tegenstelling met de zeden van sommige oosterse volkeren.

In Rome ging gewoonlijk een periode van verloving (sponsalia) aan het huwelijk vooraf. Op een feestmaal en in het bijzijn van getuigen werd de instemming met en de belofte van een huwelijk vanwege het meisje ingewonnen waarop zij van haar verloofde een ring en geschenken kreeg.

Op de dag van het huwelijk (nuptiae) was de verloofde in het wit gekleed, in een lange tunica, en droeg ze op het hoofd een bloemenkrans en een purperen sluier. Nadat de auspiciën waren genomen, werd het huwelijkscontract opgemaakt. In geval het een plechtig en religieus huwelijk gold, per confarreationem (zie Confarreatio), verklaarde de bruid te willen intreden in de familie van de bruidegom, in aanwezigheid van de pontifex maximus, de flamen Dialis en tien getuigen. Dit was de gebruikelijke huwelijksceremonie bij de patriciërs. Een burgerlijk huwelijk kon ook voltrokken worden door coemptio of door usus.

Na de verklaring werd de bruid aan haar echtgenoot voorgesteld door een gehuwde vrouw (pronuba), waarop beide echtgenoten elkaar de hand gaven, teken van de echtverbintenis.

Dan volgde het feestmaal waarop familie en vrienden werden uitgenodigd, ’s Avonds leidde men in een stoet, waarin brandende fakkels werden gedragen, de jonge echtgenote naar de woning van haar man. Hier wreef zij de deurposten in met olie en haar echtgenoot droeg haar dan over de drempel van de woning tot in het atrium, waar het huwelijksbed door de pronuba was klaargemaakt. Bij het binnengaan sprak de bruid tot haar man de woorden: ‘Ubi tu Gaius, ego Gaia’, waarmee zij te kennen gaf dat zij voortaan het leven van haar echtgenoot zou delen. In haar nieuwe woning werd de jonge echtgenote ingewijd door haar man in de huiscultus, water en vuur werden verdeeld en het vuur in de nieuwe haard werd aangestoken.

De volgende dag nodigde de echtgenoot familie en vrienden uit op een feestmaal en de jonggehuwden kregen dan de huwelijksgeschenken.

Ook in Rome werd een huwelijk gesloten met de bedoeling door nakomelingschap de continuïteit van de familie te verzekeren. Doch het hoofdelement was het samenleven als man en vrouw in wederzijdse genegenheid (affectio maritalis), en niet op grond van een tijdelijke overeenkomst (consensus).

Om een wettig huwelijk te kunnen aangaan (nuptiae iustae, iustum matrimonium) en dus de patria potestas (zie Pater familias) over de kinderen te kunnen verwerven, moest men in het bezit van het ius conubii zijn (zie Ius privata). Aanvankelijk hadden alleen Romeinse burgers dit recht. Pas in 445 v.C. werd dit ook mogelijk tussen patriciërs en plebejers, ingevolge de lex Canuleia. Later is dit recht ook verleend aan de Latini en peregrini. In de loop van de daaropvolgende eeuwen werden af en toe bepaalde bezwaren bij de wet vastgelegd, waardoor geen geldig huwelijk gesloten kon worden, b.v. natuurlijke verwantschap, soms morele of politieke overwegingen. Zo was het lange tijd aan de soldaten verboden in het huwelijk te treden, of aan personen van de senatoriale orde te huwen met vrijgelatenen, of aan een voogd te huwen met de wees (pupilla), die hem was toevertrouwd.

Een huwelijk kon voltrokken worden onder het beding in manu of sine manu. Bij een huwelijk in manu verliet de vrouw de familie van haar vader en kwam in die van haar echtgenoot terecht. Deze laatste oefende dan de ‘voogdij’ over haar uit. Bij het huwelijk sine manu bleef de echtgenote aan het gezag van haar vader, patria potestas, onderworpen en bleef dus tot diens familie behoren.

Het huwelijk werd ontbonden, wanneer een van beide partijen stierf of het ius conubii verloor, b.v. door verlies van de libertas of de civitas (zie Civis). Daarnaast kon de echtscheiding uitgesproken worden, wanneer van de noodzakelijke genegenheid (affectio maritalis) geen sprake meer was. Het uiterlijke teken van echtscheiding was de feitelijke toestand, waaruit bleek dat de echtgenoten niet meer als man en vrouw samenleefden. Hierbij was geen enkele formaliteit nodig. Een mondelinge of schriftelijke verklaring van de echtgenoot was voldoende. Wanneer het huwelijk in manu had plaatsgevonden, b.v. door confarreatio of coemptio, kon de echtgenoot van zijn vrouw niet scheiden tenzij door een ceremonie, die een tegengestelde uitwerking had: de diffareatio of de remancipatio.

In de Keizertijd, toen steeds meer wettelijke bepalingen als belemmering voor een huwelijk werden geformuleerd, zochten velen een oplossing in het concubinaat, het samenwonen als man en vrouw, zoals in het huwelijk, doch zonder de affectio maritalis. Het concubinaat kwam zo veelvuldig voor dat de eerste keizers het toestonden en de latere deze feitelijke situatie zelfs reglementeerden en officieel erkenden.

< >