Gepubliceerd op 14-09-2017

Euripides

betekenis & definitie

Euripides - De derde van de grote Griekse tragedieschrijvers (485/486-406 v.C.). Euripides werd geboren op Salamis, waar zijn vader een land bouwbedrijf geëxploiteerd zou hebben. Euripides bracht in elk geval zijn prille jeugd op Salamis door, hetgeen aanleiding was tot een fraaie, zij het legendarische combinatie, die inhield dat Euripides was geboren tijdens de slag bij Salamis, waaraan Aischylos deelnam, terwijl Sophokles, als 16-jarige, lid van het knapenkoor was dat de huldezang voor de overwinnaars van Salamis voordroeg.

In Athene legde de begaafde Euripides zich eerst op de schilderkunst toe en deed daarna filosofie. Hij was een leerling van Anaxagoras en werd door diens wijsgerige opvattingen zodanig beïnvloed dat sporen ervan in de tragedies te vinden zijn. Euripides kwam ook in contact met de sofist Prodikos, met Protagoras en Sokrates.

Euripides was de teruggetrokken kamerfilosoof, die zich in de eenzaamheid aan de studie van de nieuwe gedachtenstromingen wijdde en met het schrijven van tragedies nieuwe wegen opging. De tragicus heeft pas laat - na zijn dood - de volle waardering van het grote publiek voor zijn dramatisch werk gekregen. Tijdens zijn leven was hij herhaaldelijk het voorwerp van spot en afkeuring, o.a. door Aristophanes in de Oude Komedie, en ook door de medeburgers, die de nieuwe opvattingen van de kamerfilosoof en rationalist inzake dramaturgie niet altijd begrepen en slechts zelden waardeerden. In tegenstelling met Sophokles maakte Euripides zich op het politieke vlak weinig verdienstelijk.

Hij leefde als een geërgerd man, diep gegriefd door onbegrip en miskenning. Op het einde van zijn leven, nog vóór het einde van de Peloponnesische Oorlog, verliet hij Athene en leefde en werkte nog enkele jaren aan het hof van Archelaos, koning van Makedonië. Hier en in vele Griekse poleis buiten Attika werd Euripides gewaardeerd en lange tijd beschouwd als de grootste van de Attische tragici. Euripides stierf in het begin van 406 v.C. en werd begraven in Arethusa. In Athene werd voor hem een cenotaaf opgericht.

Toen Euripides in 455 v.C. voor de eerste maal aan een tragediewedstrijd mocht deelnemen - waarin hij trouwens slechts derde werd - had de tragedie als literaire conceptie zowel haar externe als interne structuur voltooid. Toch zou haar betekenis voor de wereldliteratuur in het algemeen en de Griekse cultuur in het bijzonder zeer groot worden, door het feit dat Euripides met zijn drama’s naar inhoud en vorm een nieuwe richting insloeg. Euripides veranderde de vorm van het drama door begin en einde te wijzigen. De prologos (zie Tragedie in Griekenland) was niet langer meer een directe opening op de actie, doch een mededeling van voorafgaande feiten, dikwijls gereciteerd in een monoloog van een godheid of een figurant. Bij het slot van de dramatische actie moest er dikwijls een god aan te pas komen (deux ex machina) om de verwarde situatie op te klaren of een aanvaardbaar einde mogelijk te maken.

Deze twee aanwijzingen waren het resultaat van Euripides’ fundamentele innovaties. Hij was opgevoed als een rationalist en sofist en behandelde de traditionele mythen als materiaal dat naar believen gewijzigd kon worden en vervormd. Doch bepaalde feiten en algemene karakteristieken uit de heldensagen kon hij niet wegwerken of over het hoofd zien. Dus was hij gedwongen eventuele eigen wijzigingen aan de toeschouwers door de prologos kenbaar te maken en aan het einde van het stuk moest de situatie door de tussenkomst van een godheid weer rechtgetrokken worden en in harmonie met de traditie gebracht.

Dit nogal artificiële hulpmiddel werd ook door Sophokles in diens laatste stukken toegepast, zonder twijfel onder invloed van het procédé van Euripides (b.v. in Philoktetes, waarin Herakles bij Euripides en Athena bij Sophokles de held ertoe brengen vrijwillig naar Troia te gaan. Philoktetes had geweigerd zijn doodsvijand Odusseus te vergezellen, doch volgens de sage zou Troia eerst gevallen zijn dankzij de boog van Philoktetes).

Euripides koos over het algemeen als object van zijn drama’s conflictsituaties met geweldige spanning, mannen en vrouwen in de greep van hun passies. Zijn personages stonden veel dichter bij het gewone leven dan dit bij Aischylos en Sophokles het geval was. Euripides aanvaardde niet meer het traditionele geloof in goden en heroën, de sedert eeuwen gehuldigde moraal; hij was vrijdenker en rationalist en proclameerde in zijn stukken sterk onafhankelijke ideeën, waarmede hij meer dan eens de publieke opinie in beroering bracht en zijn toeschouwers voor het hoofd stootte.

Euripides bezat echter ook een kritische zin ten overstaan van de maatschappij, die hij door fijne allusies stimuleerde. Daarbij blijkt hij toch een vurig patriot te zijn geweest, niettegenstaande zijn eenzelvige afzondering. Door meerdere min of meer verholen verwijzingen naar eigentijds gebeuren, o.a. de peripetieën van de Peloponnesische Oorlog, laat Euripides zich kennen als iemand die de gebeurtenissen van nabij volgde en heldendom wist te waarderen.

Zijn drama’s worden gekenmerkt door een variëteit aan sfeerschepping. Al blijkt Euripides met enige voorliefde voornamelijk vrouwelijke karakters getekend te hebben, opvallend door deugdzaamheid of misdadigheid, toch had hij bewondering voor de held en voor de schoonheid van de natuur. Dit laatste temperde hem bij de bitterheid van zijn reflecties over het menselijk lot.

Van de ca. 90 werken, geschreven tussen 455 en 406 v.C., zijn er slechts 17 tragedies en 1 saterspel bewaard gebleven. In de dramatische wedstrijden zegevierde hij slechts vijfmaal, een eerste maal in 441 v.C., de laatste maal in 405 v.C. postuum.

Alkestis werd opgevoerd in 438 v.C. Koning Admetos moet sterven. Thanatos (de verpersoonlijkte Dood) komt zijn slachtoffer halen, doch zal met een eventuele plaatsvervanger tevreden zijn. Pheres, de oude vader van Admetos, weigert in diens plaats te sterven. Alkestis, de echtgenote van Admetos, verklaart zich bereid in de plaats van haar man met Thanatos mee te gaan. Terwijl de ‘lijkstoet’ gevormd wordt, komt Herakles ten huize van Admetos. Deze laatste verzwijgt wat hem is overkomen, om zijn gast te kunnen opnemen. Dan volgt een scène met de woordenstrijd tussen Pheres en Admetos, die zijn vader diens ‘levenshonger’ verwijt, alhoewel hij reeds oud van jaren is. De vader verwijt zijn zoon dat hij zijn eigen vrouw uit zelfzucht heeft laten sterven.

Herakles, die ondertussen in de gastvrije woning aan het fuiven is, verneemt van een dienaar de ware toestand, en haalt Alkestis uit de handen van Thanatos. Admetos en Alkestis beginnen een nieuw leven.

Medeia werd opgevoerd in 431 v.C. Medeia, de dochter van Aëtes, koning van Kolchis, is Jason, de leider van de Argonauten, uit liefde gevolgd naar Korinthos, nadat zij hem met haar magische kunsten het Gulden Vlies heeft bezorgd. Uit hun verbintenis zijn twee kinderen gesproten.

Jason verstoot Medeia en haar kinderen voor de Korinthische koningsdochter Glaukè (Kreüsa bij Ovidius en Seneca). Het stuk begint op het ogenblik dat de kinderen luid weeklagen en Medeia Jason om zijn besluit vervloekt.

Tot het koor van Korinthische vrouwen verklaart Medeia dat zij wraak zal nemen. Koning Kreon van Korinthos komt zelfs Medeia melden dat zij het land moet verlaten. Dan volgt een gepassioneerde scène tussen Medeia en Jason, die blijk geeft van een grenzeloze schaamteloosheid. Aigeus, koning van Athene, die daar om onbegrijpelijke redenen langs komt, constateert het leed en de wanhoop van Medeia en belooft haar in Athene gastvrijheid te verlenen.

Dan voltrekt Medeia haar wraak. Zij veinst op het voorstel van Kreon in te gaan, verzoent zich ogenschijnlijk met Jason en vraagt hem bij Glaukè ten beste te spreken om hun beide kinderen bij haar te houden. Medeia geeft haar kinderen dan een geschenk mee voor de prinses. In het paleis van koning Kreon wordt het pak geopend: een bontmantel en een gouden kroon! Wanneer de koningsdochter de mantel aantrekt en de kroon op het hoofd zet, ontvlammen zij door toverkracht en koning en prinses verbranden levend. Als overbrengers van de dodende geschenken zijn de twee zoontjes toch verloren en Medeia doodt hen dan om in hen Jason te treffen. Te laat komt Jason toegesneld. Hem treft alleen nog de hoon van de wraakzuchtige Medeia, die op een wagen van haar grootvader Helios met de lijkjes van de kinderen in de lucht verdwijnt.

Dit motief werd voor de eerste maal door Euripides behandeld en tot een tragedie met geweldige dramatische spanning uitgewerkt. In Medeia’s ziel zijn de mateloze haat tegenover de man die zij uit liefde is gevolgd en de zachte liefde tegenover haar kinderen op meesterlijke wijze samengebracht en wel zo dat de vrouwenfiguur als mens aanvaardbaar werd gemaakt. Het stuk behaalde slechts de derde prijs en wordt beschouwd als zijn meesterwerk.

Hippolytos werd opgevoerd in 428 v.C. Phaidra, de tweede echtgenote van koning Theseus, is een hoogstaande vrouw, die door een zondige liefde voor haar stiefzoon Hippolytos verteerd wordt. Haar is die liefde ingestort door Aphroditè, wiens beeld vóór het paleis niet zo vereerd wordt door Hippolytos als dat van Artemis, de eerzame godin van de jacht. In de prologos reeds ontvouwt Aphroditè haar wraakplan om hem voor deze smaad te straffen. Phaidra, die als door een geheimzinnige ziekte ten gronde gaat, omdat zij haar schuldige liefde in zich opsluit, wekt deernis op bij haar voedster. Deze weet ten slotte haar het geheim te ontfutselen en Phaidra bekent haar liefde voor Hippolytos.

De voedster stelt Hippolytos hiervan in kennis met de bedoeling haar meesteres te redden. Terwijl Phaidra vóór het paleis staat, hoort ze binnen Hippolytos vol afschuw en ontzetting zijn misprijzen uitschreeuwen en de voedster zijn verachting voor Phaidra en de vrouw in het algemeen in het gelaat slingeren. Phaidra weet nu dat alles verloren is, maar toch zal zij, alvorens zich op te hangen, in een brief Hippolytos van een aanslag op haar eerbaarheid beschuldigen en hem op deze wijze voor haar versmade liefde straffen. Deze daad, in contrast met haar aanvankelijke houding, is slechts te begrijpen vanuit de mateloze verbittering van een afgewezen liefde. Wanneer Theseus van een reis in zijn stad Troïzen in Argolis terugkeert, vindt hij zijn dode vrouw en de brief met de beschuldiging. Hippolytos, die gebonden is door geheimhouding, beloofd aan de voedster, verklaart zich totaal onschuldig, doch kan ook de beweegreden van de zelfmoord niet onthullen. Theseus vervloekt zijn zoon en verjaagt hem uit Troïzen.

Dan volgt het verhaal van een bode, die de koning meldt dat zijn zoon verongelukt is, nadat de paarden van zijn wagen door een monster opgeschrikt waren. Stervend wordt Hippolytos op het toneel gedragen. Artemis, de jachtgodin, neemt afscheid van haar jager en onthult Theseus de ware toedracht. Met dit stuk behaalde Euripides de overwinning. Evenals in Medeia is ook hier de liefde drijfveer tot handelen, wat in essentie zeer typisch voor Euripides is. Deze Hippolytos is een herschreven versie van een al te radicale Hippolytos, die de Atheners diep geschokt had, omdat zij de al te rauwe werkelijkheid op de scène niet aanvaardden.

Herakliden werd opgevoerd in ca. 427 v.C. De kinderen van Herakles vluchten voor Eurystheus, de doodsvijand van hun vader, en hebben bij het Zeusaltaar in Marathon beschutting gevonden. De landskoning van Athene, Demophon, besluit gewapenderhand de zaak van de Herakliden te steunen, nadat vóór hem een pleidooi is gehouden door de heraut van Eurystheus, die de brutale machtswellust verheerlijkte, en door Iolaos, die de Herakliden verdedigde. In de strijd zegeviert de zaak van het recht. Eurystheus wordt gevangengenomen en ter dood gebracht overeenkomstig een eis van Alkmènè, de moeder van de Herakliden. Eurystheus aanvaardt zijn lot en profeteert dat zijn lijk het Attische land zal beschutten.

Het stuk vertolkt de antithese tussen macht en recht.

Andromache werd opgevoerd in ca. 425 v.C. Andromache, de weduwe van Hektor, die vóór Troia sneuvelde, is naar het altaar in het Thetisheiligdom bij Pharsalia gevlucht. Hier verhaalt zij de voorgeschiedenis. Neoptolemos, de zoon van Achilleus, heeft haar als oorlogsbuit naar Thessalië meegenomen. Daar is zij van een zoon, Molossos, bevallen. Doch Neoptolemos huwde met Hermione, dochter van Menelaos van Sparta. Dit huwelijk bleef kinderloos. Tijdens de afwezigheid van Neoptolemos zoekt Hermione samen met haar vader Menelaos, die uit Sparta kwam, Andromache met haar kind te doden. Menelaos wordt dan voorgesteld als een echte booswicht, waardoor Euripides zijn anti-Spartaanse gevoelens kon uiten. Voordat het tot moord kan komen, snelt Pelus, de grootvader van Neoptolemos, ter hulp en dient in een agon Menelaos een smadelijke nederlaag toe, waarna Menelaos Hermione in de steek laat.

In een tweede deel is Hermione de hoofdfiguur. Orestes, die voorheen met haar verloofd was, ontvoert haar. Een bode brengt het nieuws dat Neoptolemos in Delphi aan een aanslag ten offer is gevallen. De dodenklacht om Neoptolemos bereidt het einde voor. Thetis komt als deus ex machina, een ‘happy end’ brengen. Molossos zal het Molossische huis in Epeiros stichten en Peleus, onder de goden opgenomen, zal met Thetis in het paleis onder zee wonen.

Hekabè werd opgevoerd in ca. 424 v.C. Hekabè, echtgenote van Priamos, smeekt de Grieken het leven van haar dochter Polyxène te sparen. Doch Polyxène wordt door de Grieken op het graf van Achilleus aan diens schim geofferd. Dit was in de prologos door de schim van Polydoros voorspeld. In het tweede deel gaat het om Polydoros. Deze was door Hekabè met een schat naar Polymestor, koning van Thrakië, gezonden, vóór de totale ondergang van Troia. Polymestor vermoordde de knaap om het goud. Troiaanse vrouwen, medegevangenen van Hekabè, vinden het lijk van Polydoros op de Thrakische kust, waar de Grieken na hun vertrek van Troia aan land gegaan zijn. De vrouwen besluiten zich te wreken. Polymestor wordt in Hekabè’s tent gelokt met zijn kinderen, waar dezen worden gedood en de vader de ogen worden uitgestoken.

Iketides (‘De Smekelingen’) werd opgevoerd in 421 v.C. De Thebanen weigeren de begrafenis van de zeven aanvoerders uit Argos, die er vóór de muren gesneuveld zijn (zie Aischylos’ Zeven tegen Thebe). De moeders van de zeven gesneuvelde leiders vragen in Athene hulp en bijstand aan Theseus. Aanvankelijk weigert koning Theseus zijn hulp aan Adrastos, koning van Argos, omdat hij afkerig staat tegenover de hybris van de zeven leiders. Doch dan wordt Theseus’ aandacht op de smart van de zeven moeders gevestigd en hij besluit toch hulp te bieden. Eerst moet hij tegenover de Thebaanse gezant, die om de uitlevering van Adastros kwam vragen, zijn houding verklaren. Het twistgesprek ontpopt zich als een agon vóór democratische opvattingen tegen tirannie. Het stuk was een loflied op Athene, en een getuigenis van het patriottisme van Euripides.

Herakles werd opgevoerd in 420 v.C. Herakles keert terug van zijn zwaarste avontuur in de onderwereld en komt net op tijd om zijn familie te redden. Lykos, de usurpator, wilde tijdens Herakles’ afwezigheid diens vader Amphitryon, diens echtgenote Megara en de kinderen doden. Zij hebben toevlucht gezocht bij het Zeusaltaar. Lykos dreigt hen met vuur te vernietigen, doch Herakles daagt tijdig op en doodt hem.

In een tweede deel, tamelijk los van verband met het eerste, wordt door Isis, bode van de goden, de waanzinsdemon in Herakles’ huis gezonden. Van een bode vernemen de toeschouwers de groeiende waanzin van de held, die tenslotte zijn eigen echtgenote en kinderen doodt, nadat hij ze uit de greep van Lykos had gered. Wanneer Herakles uit zijn waanzin ontwaakt, wil hij zelfmoord plegen, doch hij wordt tegengehouden door zijn vriend Theseus, die hem naar Athene meeneemt. Het stuk symboliseert de lijdende mensheid.

Ion werd opgevoerd in 419 v.C. Ion is de zoon van Apollo en Kreüsa, de dochter van Erechteus, koning van Athene. Het kind wordt door Hermes, die dat zelf in de prologos verhaalt, naar Apollo’s tempel in Delphi overgebracht. Hier groeit Ion op als een vroom tempeldienaar.

Kreüsa is in het huwelijk getreden met Xuthos, die nu over Athene heerst. Het huwelijk is kinderloos gebleven. Beiden begeven zich naar Delphi om het orakel te raadplegen. Apollo laat Xuthos berichten dat hij er goed aan doet Ion mee naar het paleis te Athene te nemen. Dit wekt de toom van Kreüsa op, die - zoals zij zelf zegt - haar eigen zoon verloren heeft en nu een bastaard onder haar dak moet dulden. Dan beraamt zij Ion door vergiftiging te doden. Het plan mislukt. Ion, die te weten komt dat Kreüsa de aanstichtster van de moordpoging is, bedreigt haar. Zij vlucht naar de tempel, waar de Pythia haar het kastje toont, waarin Ion na zijn geboorte werd neergelegd. Hierdoor herkent de moeder haar zoon, de zoon aanvaardt haar als zijn moeder.

Troiades (‘De Troiaanse Vrouwen’) werd opgevoerd in 415 v.C. Na de inneming van Troia worden de vrouwen als slavinnen aan de overwinnaars toegewezen. Polyxenè (zie Hekabè) wordt geofferd. Kassandra zingt in extase een bruiloftslied en profeteert de komende rampen voor de Grieken. Ze is toegewezen aan Agamemnon en kent haar toekomstig lot. Andromachè, de buit van Neoptolemos, moet toezien hoe men de kleine Astyanax op raad van Odusseus van de stadstoren werpt. Het kinderlijkje wordt dan door Hekabè in het schild van Hektor begraven. Luid jammerend en weeklagend worden de Troiaanse vrouwen naar de schepen gebracht, terwijl op de achtergrond Troia in brand staat. Het stuk is het drama van het menselijk lijden veroorzaakt door de oorlog. Iphigeneia in Tauris werd opgevoerd tussen 414 en 410 v.C.

Iphigeneia is door de godin Artemis gered op het ogenblik dat zij in Aulis op de brandstapel geofferd zou worden (zie Iphigeneia). De godin heeft haar als priesteres meegevoerd naar haar tempel in Tauris (in de Krim). Hier heerst de barbaarse gewoonte alle vreemdelingen, die er aan land komen, aan Artemis te offeren. Iphigeneia moet er - zeer tegen haar zin - de toewijding van deze offers voltrekken. Orestes (zie Aischylos’ Oresteia) heeft van Apollo de opdracht gekregen het Artemisbeeld uit haar tempel in Tauris naar Attika over te brengen. Die opdracht tracht Orestes uit te voeren, samen met zijn vriend Pylades. Ze komen beiden in Tauris aan. Door een aanval van waanzin van Orestes worden zij ontdekt en gevangen genomen om geofferd te worden. In een handig geconstrueerde scène bij het altaar herkennen broeder en zuster elkaar, het motief van anagnorisis dat Euripides herhaaldelijk heeft aangewend. Ze smeden een plan om samen met het beeld van de godin te ontsnappen. Iphigeneia verklaart aan Thoas, de koning, dat het beeld en de gevangene eerst in zee gereinigd moeten worden. Door een bodebericht vernemen de toeschouwers dat na een dramatisch gevecht de groep met het beeld heeft kunnen vluchten op het schip, waarmee Orestes was aangekomen. Doch ze worden door een tegenstroming weer aan land geworpen. Op het ogenblik dat Thoas wil toeslaan, verschijnt de godin Athena als deus ex machina, die de opdracht geeft een nieuwe cultus voor Artemis te stichten. Het stuk is het drama van de redding van twee mensen van hetzelfde bloed (Iphigeneia en Orestes) uit een omgeving vol barbaarse ruwheid.

Elektra werd opgevoerd in 431 v.C. In grote trekken is de inhoud dezelfde als die van Aischylos’ Offerplengsters en Sophokles’ Elektra. Het stuk speelt zich af op het platteland, aan de grens van Argos, waar Elektra aan een arme boer, weliswaar van edele afkomst, tot vrouw is gegeven. Een herder, die op het erf levensmiddelen komt bezorgen, zal de herkenning tussen Elektra en Orestes tot stand brengen. Samen ontwerpen zij dan het plan voor de moord op Klytaimnestra en Aigisthes. Deze laatste valt het eerst onder het zwaard. Klytaimnestra wordt naar het boerenerf gelokt onder voorwendsel dat Elektra er moeder is geworden. De agon tussen moeder en dochter verloopt even heftig als bij Sophokles, doch in een andere sfeer. Klytaimnestra laadt de schuld op Agamemnon; de harde woorden van haar dochter Elektra treffen haar diep, want zij toch heeft Elektra van de dood gered, een dood door Aigisthes gepland. Door haar woorden heen klinkt een groeiend berouw. Deze rouwmoedige Klytaimnestra wordt door haar doch ter Elektra ter afslachting het huis binnengeleid.

Bij het einde van het stuk bezwijken broeder en zuster onder de last van een daad, die eigenlijk niet gesteld had hoeven te worden. De Dioskouroi zullen aan het slot als dei ex machina de zienswijze van Euripides verklaren: Elektra schuldiger dan Orestes, wordt niet gestraft; zij zal Pylades huwen, en Orestes zal - dankzij de Areopaag - verlossing vinden. Apollo, de god van Delphi, is inzake wijs besluit in gebreke gebleven, wanneer Klytaimnestra een rechtvaardige straf opliep, waarvan Orestes verschoond bleef.

Helena werd opgevoerd in 412 v.C. Om Helena begon de Troiaanse Oorlog. Paris ontvoerde echter niet haar, doch haar schim. Met deze schim keert ook Menelaos na de val van Troia naar huis terug. Hij dwaalt zeven jaar met de schim rond en wordt op de kust van Egypte geworpen, het land waar de echte Helena bij haar beschermer, de oude koning Proteus, een onderkomen heeft gevonden. Nu is Proteus dood en bij zijn graf reciteert Helena als prologos van het stuk, gebouwd op een minder bekende sage, al het leed dat haar heeft getroffen. Teukros brengt haar het bericht dat Menelaos dood is. Gebroken door deze nieuwe ramp keert Helena terug naar het paleis om de profetes Theonoë te ondervragen over het noodlot van haar man. Ondertussen komt Menelaos zelf op de verlaten scène zijn lotgevallen meedelen. Daarna grijpt de anagnorisis, de herkenning, plaats na veel aarzelen en wantrouwen. Een plan voor de terugkeer wordt uitgewerkt en vrouwenlist zal zegevieren. Na veel moeilijkheden ontsnappen zijaan de nieuwe koning Theoklymenos, Proteus’ zoon, die alle vreemdelingen met de dood bedreigt. Ook hier treden als slot de Dioskouroi op om hem ertoe te brengen zich neer te leggen bij de beslissing van het noodlot.

Phoinissai (‘De Fenicische vrouwen’) werd opgevoerd in ca. 408 v.C. Het gegeven van dit stuk stemt overeen met Aischylos’ Zeven tegen Thebe: de wederzijdse broedermoord van Polyneikes en Eteokles en de zelfmoord van Iokastè, met diepgaande psychologische tekening van de karakters, ingewikkelder intrige en dramatische vondsten inzake theatertechniek. Tegenover Kreon, die verbiedt Polyneikes in Thebaanse grond te begraven, treedt ook Antigonè op. Zij verwerpt het verbod en verklaart het begrafenisritueel voor Polyneikes eigenhandig te zullen volvoeren. Ze verbreekt haar verloving met Haimon en zal haar vader Oidipous op diens ellendige tocht volgen. De verbinding tussen de verschillende episoden vormen de koorliederen van de Fenicische slavinnen op weg naar Delphi, waaraan het stuk zijn naam ontleent.

Een typisch voorbeeld van een tragedie, waarin Euripides een zeer uitgebreide intrige in een stuk wil samenballen.

Orestes werd opgevoerd in 408 v.C. Bij de aanvang verpleegt Elektra haar broeder Orestes voor het paleis van de Atriden, nu voorgesteld in Argos. Zij reciteert de prologos. Orestes is doodziek en lijdt na de moord op zijn moeder Klytaimnestra. Bij zijn ontwaken blijkt dat Orestes geestelijk gestoord is, waardoor de liefde tussen broeder en zuster nog inniger wordt. Menelaos en Helena zijn teruggekeerd en betekenen voor de zieke nieuwe hoop dat Menelaos zal kunnen optreden tegen de vertoornde stad. Dit wordt verhinderd door Tyndareos, de vader van Klytaimnestra, en na een twistgesprek wijkt de laffe Menelaos. Tegen deze achtergrond groeit de weerstandskracht van Orestes, gesteund door zijn vriend Pylades. Orestes zal zelf zijn zaak voor de volksrechtbank van de Argeërs verdedigen. Doch demagogen voeren het woord en broeder en zuster worden veroordeeld. Zij zullen daarop zelfmoord plegen. Pylades wil samen met hen de dood ingaan. Doch eerst zal Menelaos in Helena gestraft worden. Helena ligt toch aan de basis van alle schuld. Hermione, dochter van Menelaos, wordt als gijzelaarster gegrepen. Een bode komt de moordpoging op Helena mededelen en vertelt hoe zij op wonderbare wijze is ontsnapt. Orestes maakt zich meester van Menelaos’ paleis en op het ogenblik dat hij Hermione wil doden, verschijnt Apollo als deus ex machina en verkondigt dat Orestes door de Areopaag is vrijgesproken. Hij bekrachtigt het huwelijk tussen Pylades en Elektra en gebiedt Orestes Hermione tot vrouw te nemen.

Dit was het laatste stuk van Euripides dat in Athene werd opgevoerd, voordat de dichter naar Makedonië ging. De inhoud is slechts van verre verwant met die van de Eumeniden van Aischylos, doch evenals het vorige heeft het een sterk samengebalde intrige. Iphigeneia in Aulis werd opgevoerd na 406 v.C. De Grieken kunnen niet naar Troia vertrekken omdat de wind niet gunstig is. De vloot ligt voor anker in Aulis. Van Kalchas, de priester-waarzegger, vernemen zij dat de schuld bij Agamemnon ligt, omdat deze Artemis beledigd heeft. Die smaad kan alleen uitgewist worden door het offer van Iphigeneia, diens dochter. Deze wordt samen met haar moeder Klytaimnestra naar het kamp gelokt met het voorwendsel dat zij er met Achilleus in het huwelijk zal treden.

Na de aankomst blijkt de ware toedracht; Agamemnon krijgt berouw, doch wordt gehoond door Menelaos. Achilleus, onwetend van het listig opzet, wil haar als een echte ridder tegen alle Grieken die het offer eisen, verdedigen. Klytaimnestra is verontwaardigd en veracht Agamemnon. Iphigeneia, eerst vol angst en wanhoop, zal zich ten slotte vrijwillig opofferen, wanneer zij begrijpt wat er op het spel staat. Op het ogenblik dat priester Kalchas Iphigeneia op de brandstapel het offermes in de keel wil stoten, wordt in haar plaats door Artemis een hinde geplaatst en het meisje wordt door de godin in een wolk naar haar tempel in Tauris overgebracht, waar zij priesteres zal worden.

De Bacchanten werd opgevoerd na 406 v.C. Pentheus, koning van Thebe, verzet zich tegen de god Dionysos en diens cultus. Doch Dionysos zal hem hiervoor zwaar doen boeten. De Maenaden, de razende volgelingen van de god, aangevoerd door de moeder en de zuster van de koning, verscheuren hem in hun extatische waanzin. Pentheus is in dit stuk wellicht de belichaming van dat deel van de mensheid dat vasthoudt aan datgene wat door het verstand nog begrepen kan worden en zich tegen het irrationele verzet. De overwinning van Dionysos werd daarom geïnterpreteerd als een zekere bekering van de oude dichter Euripides, die minder sceptisch geworden zou zijn. Het blijkt evenwel niets meer te zijn dan de vertolking van een groeiende interesse voor mystiek en extase.

Ten slotte is er nog het saterspel De Kykloop, het enige van die aard dat bewaard bleef. De datum van de eerste opvoering is onbekend. Het is een voor het toneel geschreven verhaal van de lotgevallen van Odusseus bij de kykloop (Odusseia, IXe zang).

De nadruk wordt hier gelegd op de wraak van Odusseus voor de dood van zijn gezellen. Het koor wordt gevormd door saters, die in de gevangenschap van de kykloop zijn geraakt en met Odusseus zullen ontsnappen. De kykloop Polyphemos veracht principieel wet en recht, bekommert zich niet om zeden en gebruiken, en is als zodanig het symbool van de leer van de sofisten, althans van de radicaalste van hen.

< >