Dionysos - (Gr.: ook Bakchos, Lat.: Liber of Bacchus) In de Griekse mythologie de zoon van Zeus en Semelè.
Semelè was door Zeus benaderd, hetgeen de jaloersheid van Hera had opgewekt. Op aanstoken van Hera vroeg Semelè aan Zeus zich eens in zijn goddelijke pracht te vertonen. Zeus ging op het verlangen in, doch door de bliksemende schittering werd de zwangere Semelè gedood. Zeus redde het nog ongeboren kind en stopte het in zijn dij tot het gepaste ogenblik voor de geboorte was aangebroken. De jonge Dionysos werd toevertrouwd aan Ino, zuster van Semelè. Doch Hera, wier woede nog niet voorbij was, bewerkte toen de krankzinnigheid van het gezin. Ino’s echtgenoot Athanas doodde in zijn waanzin zijn eigen zoon Learchos, en Ino zelf sprong met haar zoontje Melichertes in zee. Daarna kwam Dionysos terecht bij de nimfen van Nysa, waarschijnlijk in Thrakië of Frygië, waar hij verder werd opgevoed. Terwijl Dionysos opgroeide, werd hij achtervolgd door al degenen die zijn goddelijke afstamming weigerden te erkennen. Hij werd echter allen de baas en zette als volwassene zijn veroveringstocht voort in Azië. Op zijn tochten werd Dionysos vergezeld door een schare van dienaren en gezellen, saters, silenen, maenaden enz. Dionysos begon toen aan de verovering van Griekenland, waar zijn volgelingen, zowel mannen als vrouwen, de bacchanten, in dolle uitgelatenheid en extatische verrukking luidruchtige bijeenkomsten vierden, waar het er oorspronkelijk ruw aan toe ging. Zijn belangrijkste tegenstanders waren Pentheus, koning van Thebe (zie Euripides’ Bacchanten), en de dochters van Proetos, koning van Argos. Deze laatsten werden met waanzin geslagen en verscheurden hun eigen kinderen.
Ten slotte werd Dionysos door Apollo aanvaard als deelhebber in de mysteriëncultus en het Orakel van Delphi. Zij verdeelden het jaar onder elkaar, zodat de zomermaanden toegewijd bleven aan Apollo, en de wintermaanden aan Dionysos. Zo werd de eredienst van Dionysos van lieverlee van zijn orgiastische uitspattingen ontdaan. Hij bleef evenwel een vruchtbaarheidsgod, een god die veelvuldig geleden had, die de dood inging en er weer uit opstond. In het bijzonder was Dionysos de god van de wijnbouw, die van zorgen bevrijdt en inspireert tot muziek en dichtkunst. Aldus kan zijn eredienst in verband gebracht worden met het ontstaan van tragedie en komedie uit de dithyramben. Aan Dionysos en zijn extatische eredienst is ongetwijfeld het dionysisch karakter van bepaalde Griekse cultuurvormen te danken.
In de Griekse mythologie werd Ariadne de vrouw van Dionysos die geacht werd op een schip naar Attika te zijn gekomen. Tijdens de belangrijkste feestelijkheden symboliseerden zijn aanhangers deze aankomst door scheepswagens mee te voeren in de stoeten (in Rome was dit de carrus navalis = carnaval). De komst van Dionysos herdacht men in Athene door de jaarlijkse Anthesteria (zie Feesten in Griekenland). Tijdens de Grote Dionysia en de Lenaea werden de tragedies opgevoerd en tragediewedstrijden georganiseerd.
Nawerking: Dionysos (1904), mythologische roman door Louis Couperus (1863-1923); Dionysus, ballet door de Russische componist Nikolay Tsjerepnin (1873-1945); een synthese van het Dionysos-Bacchus-verschijnsel geven Warners en Rauk in het essay Bacchus, 2 dl., Amsterdam 1968,1971.