Door de eeuwen heen is de mens dol geweest op snoepgoed. Aanvankelijk moesten de snoepers zich echter tevreden stellen met natuurlijke lekkernijen, zoals dadels, vijgen en gehakte noten, die door de honing gerold waren.
De bonbons en het snoepgoed, zoals wij die kennen, zijn nog niet oud. Pas in de 17e eeuw begon zich in Europa een suikerindustrie van enige betekenis te ontwikkelen. En pas daarna kon er sprake zijn van modern snoepgoed, dat immers voor een groot gedeelte uit suiker bestaat. Behalve uit suiker bestaat het dikwijls ook uit gelatine, uit fruit of uit amandelen. Gelatine en suiker worden gesmolten en in vormen gegoten; grondstoffen als fruit en amandelen worden in snippers gehakt en machinaal aan de gesmolten suikermassa toegevoegd. Op dezelfde manier wordt chocolade (met noten of rozijnen) gemaakt. Vaak zijn er vernuftige machines nodig om zulke ingewikkelde lekkernijen als kersenbonbons en rumbonen te maken.In vroegere tijden konden alleen de rijken het zich veroorloven om bonbons te eten.