(Lat.: templarii), geestelijke ridderorde, 1119 gesticht door de Franse ridder Hugo de Payens, met het doel het H.Land te verdedigen en pelgrims te beschermen. De orde, 1127 door paus Honorius II bevestigd, onder statuten in 1128 opgesteld door Bernardus van Clairvaux, ontleende haar naam aan het door koning Boudewijn II van Jeruzalem geschonken gedeelte van zijn kasteel, dat grensde aan de plaats van de vroegere tempel van Salomo.
Na de val van Akko (1291) werd de zetel van de orde verplaatst naar Cyprus. Omdat de tempeliers slechts onderhorig waren aan de paus, vrijgesteld waren van belastingen enz. en door schenkingen grote bezittingen in Europa verwierven, riepen zij veel afgunst en hebzucht op. Hadden ook in Vlaanderen en Brabant rijke bezittingen; werden begunstigd door Dirk en Filips van de Elzas en door de hertogen van Brabant. Namen ook deel aan de geldhandel. De Franse koning Filips IV de Schone trachtte zich 1307 meester te maken van de bezittingen. Hij beschuldigde de tempeliers van ketterij en zedeloosheid.
Paus Clemens V hief de orde 1312 op, waarna de bezittingen grotendeels aan de → johannieterorde kwamen. De laatste grootmeester, Jaeobus van Molay, werd veroordeeld tot de brandstapel (1314). De orde bleef bestaan in Portugal onder de naam Orde van Christus.Litt. R.Ourscl, Le procés des Templiers (1959); J.Charpentier, L'ordre des Templiers (1962); P.Rogge, Vlaanderen en de Tempelorde (in: $H 1972, met uitv. Litt. ); M.L.Bulst-Thielc, Sacrae Domus Militiae Tcmpli Hicrosolimitani Magistri (1974); M.Barber. The trial of the templars (1978).