Ned. letterkundige. *17.7.1763 Rotterdam, ✝ 8.9.1840 Leiden. Predikant te St.Maartensdijk (1785), vluchtte 1787 wegens zijn patriottische gezindheid naar Zeeland; werd 1789 secretarisbibliothecaris van Johan Adriaan van de Perre te Middelburg; 1795 lid van het Voorlopig bestuur van Zeeland: 1796 hoogleraar Oosterse talen te Leiden, 1799-1806 Agent (minister) van Nationale Opvoeding.
In deze functie liet hij de Siegenbeekse spelling invoeren (1804); ook kwam de eerste Ned. onderwijswet tot stand (1801), waarbij o.a. openbare en bijzondere scholen werden onderscheiden, de onderwijzers examen moesten afleggen in lezen, schrijven, rekenen, Ned. taal en opvoedkunde, terwijl het toezicht opgedragen werd aan schoolopzieners. (→ A.van den Ende). 1806-36 wederom hoogleraar te Leiden. Hij was beroemd om zijn uitzonderlijke welsprekendheid. Van de talrijke lof- en leerredenen is het Geschied- en redekunstig gedenkschrift van Ned. herstelling (1816) het bekendst gebleven. Schreef naast zijn 150 leerredenen nog 30 verhandelingen. Uitg. Oratorische werken (5 dln. 1854-55).Litt. N.Beets, Leven en karakter van J.II.v.d. Palm (1842); A.de Groot. Leven en arbeid van J.H.v.d. Palm (1960, met bibliografie). A.HalIema.
J.H.van der Palm (in: Paed. Studiën. 1963).