Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland.
Mogelijk genoemd naar Enkele huisen of naar Endthuisen. het einde van de reeks huizen van Hoorn door De Streek naar de Zuiderzee; waarschijnlijker is echter de aansluiting van enk bij de oude betekenis van dit woord, nl. weide, veld of akkerland; ontstaan bij oorkonde van 27.1.1356 van de Hollandse graaf Willem v uit de versmelting van ‘Enghusen ende Gommerskerspei tot een geheel onder de naam Enchusen, dat het stadsrecht kreeg van Medemblik; had reeds vroeg belangrijke visvangst en handel: ging 21.5.1572 over naar de Staatsen; kreeg 1574 van prins Willem i van Oranje als beloning voor de houding tegenover de Spanjaarden het → paalkistrecht; bereikte eerste helft 17e eeuw het hoogtepunt van zijn bloei: handel op de Oostzeelanden, Engeland, Frankrijk. West-Afrika en de Indische Archipel; was zetel van een van de vijf admiraliteitscolleges (dat voor West-Friesland; afwisselend te Enkhuizen en te Hoorn gevestigd) en van een Kamer van de voc. De stad behoorde tot de twaalf kleine stemhebbende steden van Holland, maar werd op den duur overvleugeld door Amsterdam. Bij de achteruitgang speelde naast de reeks oorlogen van 1652—1713 ook een zandbank een rol, het Enkhuizerzand, tussen Enkhuizen en Urk. De grote achteruitgang viel in de periode 1730—1830. Na 1870 trad enige verbetering in ten gevolge van de spoorwegverbinding met Amsterdam (1885) en de veerdienst op Staveren (1885). Van 1930 - 40 kreeg de visserij door de afsluiting van de Zuiderzee een zware klap.LITT.: G.Brandt, Hist. der vermaerde Zee- en Koopstadt Enkhuizen (1666); S.Centen. Vervolg der Hist. van Brandt van 1609—78 (1748); D. Brouwer, Enkhuizen (2 dln. 1946—48); M.A.J.Visser, Enkhuizen (1950); A.J.Kok. Enhuizen door de eeuwen heen (1975).