Ned. gemeente, hoofdstad van de prov. Drenthe.
Ontstaan bij het tussen 1254 en 57 op de essen tussen Deiersdiep en Nijlandsloop geslichte cisterciënzerklooster Maria in Campis. dat van Coevorden daarheen was verplaatst. De naam Assen en es zijn waarschijnlijk verwant. Na 1600 werd het weinig betekenende Assen middelpunt van het officiële Drenthe (1603 zetel van het landschapsbestuur). Werd 1807 een zelfstandige gemeente; 1809 werd het door koning Lodewijk Napoleon tot stad verheven. Toch telde het toen nog maar 730 inwoners. Werd in de 19e eeuw door water- en spoorwegverbindingen. alsmede door tramlijnen, uit zijn isolement verlost.
Hierdoor, alsmede door de omringende heidevelden. waardoor het een garnizoensplaats werd, werd Assen een volkrijke gemeente en provinciaal centrum, het ‘Drentse Haagje’. Trok na de Tweede Wereldoorlog ook industrie aan. Synode van → Assen.Litt.: J.G.C.Joosting. Het Archief der abdij te Assen (1906); A.Oltmans. De gem. Assen in hare wording en ontwikkeling (1907); A.K.Kijmmel en Y.Zijlstra. Na een eeuw. Gedenkboek 1807-1907 (1907); L.A.Roessingh, Stad der paleizen (1951); L.Buning, Het Herenbolwerk (1966).