Het Nederlands maakt een verschil tussen tank en pantserwagen: dit blijkt duidelijk uit het volgende voorbeeld:
‘Rond het vliegveld van Beiroet namen tanks en pantserwagens
stelling.’ (Elseviers Magazine, 10.6.72, p. 33)
Pantserwagen definieert Koenen als volgt:
‘zeswielige, gepantserde en zwaar bewapende auto: thans veelal
door de lichte tank vervangen.’
Dit heet in het Duits meestal ‘Panzerspähwagen’. ‘Panzer’ daarentegen komt overeen met Nederlands ‘tank’: men mag ‘pantser' dus niet gebruiken in de betekenis van Duits ‘Panzer’.
Nochtans ligt de verwarring voor de hand, want ook een tank is ‘gepantserd’.
Pantser (‘tank’) komt vooral voor in samenstellingen, zoals pantserafweer(geschut), -brigade, -divisie, -vuist, -wagen.
Van Dale en Koenen keuren ze af. Kramers, Verschueren en Van Gelderen hebben er echter sommige zonder commentaar opgenomen.
Pantserafweergeschut zou men nog kunnen verdedigen, want dit geschut kan gebruikt worden tegen alles wat ‘gepantserd’ is, maar toch voornamelijk tegen tanks. Pantserdivisie daarentegen is wel degelijk een ‘tankdivisie’ en geen ‘divisie van pantserwagens’ (dit bestaat niet). Pantservuist (bazooka) is helemaal niet te rechtvaardigen: het is gewoon de vertaling van D. ‘Panzerfaust’.
Gepubliceerd op 11-06-2020
Pantser
betekenis & definitie