I bijgenaamd Soler, d. i. Redder of Lagi, d. i. zoon van Lagus, wordt gehouden voor den zoon eener bijzit van Philippus, die later getrouwd was met Lagus, een der voornaamste veldheeren van dien vorst.
Hij vergezelde Alexander naar Azië, en was een der drie hoofdnflBcieren door wie Alexander’s leven gered werd in de stad der Oxydrachen. Bij den dood des konings (323 v. Chr.) bekwam P. voor zijn aandeel Egypte, en had van dat oogenblik af geen andere gedachte, dan om zich daar slaande te houden. Hij liet Perdiccas omkomen te Pelusium (320); en na lange oorlogen vereenigde bij zich met de andere veldheeren tegen Antigonus en Demetrius, en droeg het zijne bij tot het winnen V8n den slag bij Ipsus (301 v. Chr.), die aan de macht van Antigonus den bodem insloeg en hem (P.) handhaafde in het bezit van de landen, die hij reeds in bezit had. Sedert 308 v. Cbr. had P. den titel van koning aangenomen. Toegetreden tot bet verbond legen Demetrius (287 v. Chr.), bracht bij Griekenland in opstand tegen dien vorst, veroverde Sidon en Tyrus (286), en voegde nog verscheidene provinciën aan zijn rijk toe, o. a. het eiland Cyprus, zoomede Cyrenaica. Niet minder werkzaam in zijn binnenlandsch bestuur, verfraaide hjj Alexandria met gedenkteekenen en tempels, liet een begin maken met het bouwen van den Pharus, stichtte de bibliotheek in het Serapion, beschermde wetenschap en letterkunde, trok vele geleerden naar Egypte, stichtte bet museum, en voerde in Egypte de eeredienst van god Serapis in. Hij verstak zijnen oudsten zoon Ptolemeüs Ceraunus van de troonopvolging, en deed afstand van de regeering ten behoeve van zijnen tweeden zoon Ptolemeüs Philadelphus (285 v. Chr.). Hij stierf eerst twee jaren later.II, bijgenaamd Philadelphus, d. i. Vriend zijner broeders, een spotnaam, die hem gegeven werd wegens de verfoeilijke vervolgingen, door hem in het werk gesteld tegen de prinsen van den bloede. Hij was de tweede zoon van Ptolemeüs I, beklom den troon 285 v. Chr., liet Arsenus, zijnen jongsten broeder, ter dood brengen, terwijl Ptolemeüs Ceraunus, de oudste broeder, uit Egypte vluchtte. Meleager, die eenen opstand op Cyprus begunstigd had, werd door P. II met den dood gestraft, terwjjl Cyrene, dat door zijn broeder Magas aangespoord werd om in opstand te komen,door P. II in bedwang werd gehouden. Arsinoë, de dochter van Lysimachus, werd verstooten door P. II, die daarentegen eene andere Arsinoë tot vrouw nam, namelijk zijne halve zuster van vaderszijde, weduwe vsn den genoemden Lysimachus en toen reeds de vrouw van Ptolemeüs Ceraunus. Dat P. II een voorstander was van de letterkunde, wordt lot zijne eer vermeld: hij liet de gewijde boeken der Israëlieten overzetten in het Grjeksch (door de Zeventig overzelters), gaf eene groote uitbreiding aan de door zijnen vader gestichte bibliotheek, en deed veel voor de sterrenkunde. Wal zijne buitenlandsche staatkunde betreft sloot hij een verbond met Rome, verdedigde de vrijheid van Griekenland tegen Alexander Gonatas, en voorkwam de aanvallen van Antiochus Theos, koning van Syrië, door troepen derwaarts te zenden. Hij stierf 247 v. Chr., en was ontegenzeggelijk een der grootste koningen van zijne dynastie.
III, of Evergeles, d. i. de Weldoener, zoon en opvolger van den vorige (247—222 v. Chr.) overweldigde Syrië, trok den Enphraat over, bezette Babylonië, Susiana, Persis, drong voorwaarts tot Bactria, bracht de beelden der góden, die Cambyses weggehaald had, uit Perziê naar Egypte terug (dit verschafte hem lijn bijnaam), verleende zijnen bijstand aan de pogingen van Aratus voor de onafhankelijkheid van Achaia, en verleende eene wijkplaats aan Cleomenes, die verslagen was door de Macedoniêrs.
IV, of Philopator, d. i. de Vriend zijns vaders, een spotnaam, die hem gegeven werd omdat men hem betichtte, aan zijns vaders leven een einde gemaakt te hebben door middel van vergif, was de zoon van Ptolemeüs 111, en regeerde van 222 tot 205 v. Chr. Altijd de speelbal van laaghartige ministers (Agathoclesen Sosibius) vervolgde hij Cleomenes, bracht hem zoo tot het uiterste, dat hem geen andere uitweg meer open bleef dan den Opstand te beproeven, en liet niet eens zijn lijk ongemoeid. Deze P. had oorlog te voeren tegen Antiochns den Groote, en verloor eerst bijna geheel Syrië, doch werd gered door de overwinning van Raphia (217 v. Chr.). Hij liet Arsinoë, zijne zuster en vrouw, ter dood brengen, en stierf, veracht en verfoeid door zijne onderdanen.
V, of Epiphanes, d. i. de Doorluchtige, zoon en opvolger van den vorige (205—181 v. Chr.), was een kind van 5 jaren toen zijn vader stierf, en was levenslang de speelbal van zijne ministers (Agathocles, Sosibius de Jonge, Tlepolemus). Een ongelukkige oorlog met Antioehus werd gedurende zijne minderjarigheid gevoerd ; de overige lijd zijner regeering kenmerkte zich door den opstand van Lycopolis, de eerzuchtige plannen van Scopas, van Dicearchus, verschrikkelijke onlusten te Sais, te Naucralis en in meer andere sleden. Hij wist die met anders te beteugelen, dan met den bijstand van grieksche hnurbenden en met aanwending van ongehoorde wreedheden. Hij stierf door vergif.
VI, of Philomelor, d. i. de Vriend zijner moeder, zoon en opvolger van den vorige (181—I-56 v. Chr.), was vijf jaren oud toen hij den troon beklom onder het regentschap van zijne moeder Cleopatra, die Egypte wist te verdedigen tegen de aanvallen van Anliochns IV, koning van Syrië. Hij werd in 170 v. Chr. gevangen genomen door de Syriërs, bleef vier jaren hun gevangene, regeerde vervolgens twee jaren gezamenlijk met zijnen broeder Ptolemeüs Vil of Evergetes II, die het bewind gevoerd had gedurende zijne afwezigheid, zag zich opnieuw aangevallen door Antioehus, doch werd bevrijd door de tusschenkomst van Popilius l.enas, die aan den syrischen koning de waarschuwing zond, dat hij zich niet moest vergrijpen aan eenen bondgenoot der Romeinen (164 v. Chr.). Op hevel van Popilius deed P. VI afstand van Libyè, Cyrenaïoa en het eiland Cyprus aan Ptolemeüs Evergetes II als afzonderlijk rijk; later partij willende trekken van de onlusten in Syrië, was hij afwisselend de bondgenoot van Demetrins I en van Alexander Bala. Mij stierf na de overwinning aan den Orontes behaald te hebben.
VII, of Evergetes II, d. i. de Weldoener, regeerde van 170 tot 166 v. Chr. gedurende de gevangenschap van zijnen broeder Philomelor, met wien hij vervolgens gedurende twee jaren gezamenlijk regeerde (166—164), verkreeg door tusschenkomst van Popilins het koninkrijk Libyë en Cyrenaïea, waarbij hij later nog het eiland Cyprus liet voegen, kwam gewapenderhand bezit nemen van Egypte bij den dood van Philometor (146 v. Chr.), nam de weduwe van dien vorst tut vrouw, en beloofde haar, dat hij aandeel in het bewind zou geven aan den jongen Ptolemeüs Eupator, zoon van den laalsteri koning, doch vermoordde reeds kort daarna den jongen prins in de armen zijner moeder. Hij maakte zich letterlijk den speelbal van iedereen door zijne buitensporigheden, en werd om zijne ondeugden en wreedheden derwijze gehaat, dat hij zich genoodzaakt zag Alexandria te verlaten (131 v. Chr.). De krijgskundige bekwaamheden van zijnen veldheer Hegelochus en de onlusten in Syrië maakten zijn herstel op den troon mogelijk, en hij bleef vervolgens regeeren tot aan zijnen dood in 117 v. Chr. Men gaf hem ook den bijnaam van Kakergeles (d. i. Kwaaddoener) in plaats van »Evergetes”; ook nog een anderen bijnaam had hij, nl. Physcon, d. i. Dikbuik.
VIII, of Soter II, zoon van den vorige, beklom den troon 117 v. Chr. Hij stond lang onder het juk van zijne moeder Cleopatra (117— 107 v. Chr.) begunstigde Antioehus van Cyzicum, koning van Syrië, tegen zijnen mededinger Antiochus Grypus, en werd uit Egypte verdreven dopr eenen opstand, dien zijne moeder verwekte in Alexandria ; met 30,000 man begaf hij zich naar Syrië, nam deel aan de burgeroorlogen, die dat land verwoestten, en deed zijn best om zich een prinsdom te stichten ten koste van Jndea en Phenicië. Eerst achttien jaren later kwam hij weder op den troon van Egypte, nl. bij den val van zijnen broeder Ptolemeüs Alexander I (88 v. Chr.), en bracht Thebe tot onderwerping, dat weigerde hem te erkennen. Hij stierf in 81, slechts eene dochter nalatende, genaamd Bereniee. Men gaf hem in de wandeling den bijnaam van Lathyrus, d. i. groene erwt.
IX, of Alexander I, tweede zoon van Plolerneüs VII, werd door zijne moeder Cleopatra op den troon geplaatst, na de verdrijving van Ptolemeüs VIII, zijn onderen broeder (107 v. Chr.). Zoodra hij meester was van het gezag, geraakte hij met zijne moeder in onmin, en liet haar ter dood brengen, om niet door haar een dergelijk Int zelf te ondergaan. Hij pleegde schennis aan het graf van Alexander den Groote, om zich meester te maken van de daarin begravene schatten, hetgeen oorzaak werd dat Alexandria tegen hem in opstand kwam, en hij genoodzaakt werd zijn behoud te zoeken in de vlucht (88 v. Chr.). Tevergeefs trachtte hij zijnen troon te herwinnen, die beklommen was door Soter II; bij leed nederlagen te land en ter zee, en sneuvelde in een gevecht, eenen zoon nalatende met name Ptolemeüs Alexander II, die naderhand den troon beklom.
X, of Alexander II, zoon van den vorige. Bijgestaan door Sylla, eischte bij den troon op bij den dood van zijnen oom Ptolemeüs VIII (of Snier II) in 81 v. Chr., bereikte na verloop van zes maanden zijn doel door met Bereniee, de dochter van Soter, te trouwen, regeerde met haar gezamenlijk 47 dagen, en beroofde haar toen van het leven. Reeds kort daarna werd hij in het gymnasium van Alexandria zelf vermoord door de in opstand gekomene armee (80 v. Chr.). Volgens eene andere lezing redde hij zich door de vlucht, en regeerde nog 7 jaren te Tyrus. Met hem was de wettige linie der Ptolemeën uitgestorven: de Romeinen wierpen zich op als zijne erfgenamen, krachtens een voorgegeven testament.
XI, of Auletes, d. i. de Fluitspeler, dus genoemd omdat hij een hartstochtelijk liefhebber was van fluitspelen. Hij was een natuurlijke zoon van Ptolomens Soter II, werd dooide Egyptenaren op den troon geplaatst in 80, of eerst in 73 v. Chr., doch pas in 59 v. Chr. door de Romeinen erkend, welke erkenning hij zich slechts verschafte door de bescherming van Pompejus te koopen. Hij maakte zich bij de Egyptenaren gehaat en veracht, vooral door de lijdelijkheid, waarmede hij toeliet, dat de senaat van Rome zich meester maakte van het eiland Cyprus, het apanagëvan zijnen broeder. In 58 v. Clir. werd hij weggejaagd, en kon eerst driejaren later terugkeeren, geholpen door de wapenen van Gabinius, een werktuig van Pompejus (55 v. Chr.). Hij regeerde nog 5 jaren, beschermd door de gallische lijfwacht, die men ter zijner beschikking gelaten had; zijne onderdanen mergelde hij uit, om zijne veelkostende beschermers te kannen betalen, en algemeen verfoeid stierf hij anno 52 v. Chr. Bij sommige schrijvers heeft hij den bijnaam Dionym of Bacchus, ofschoon die bijnaam eigenlijk aan den volgende behoort.
XII, of Dionysius, d. i. Bacchus, zoon van den vorige, beklom den troon in 52 v. Chr., trouwde met zijne zuster, de vermaarde Cleopatra, ofschoon hij zelf pas 13, en zij pas 17 jaren oud was. Iloordien Cleopatra alleen het gezag in handen wilde nemen, verwekten de voogden van den jongen koning eenen opstand tegen haar, die haar noodzaakte zich te verwijderen. Op hun aanraden gaf P. XII zijne toestemming lot het vermoorden van Pompejns (48 v. Chr.); doch hij werd daarom niets te beter behandeld door Cesar, die, als scheidsman optredende tusschen hem en Cleopatra, zich verklaarde ten voordeele van laatstgenoemde, wier bekoorlijkheden hem verleid hadden. Ptolemeüs XII vatte de wapenen op, maar leed de nederlaag, en vond zijnen dood in de golven van den Nijl, terwijl hij vluchtte (48 v. Chr.).
XIII, het Kind, tweede zoon van PlolemeüsXI, werd anno 48 v. Chr. koning van Egypte gemaakt door Cesar, en werd op zijn elfde jaar de tweede man van Cleopatra; doch vier jaren later stierf hij, waarschijnlijk door vergif.
XIV, of Cesarion, geb. anno 47 v. Chr., zoon van Cesar en Cleopatra, werd 42 v. Chr. door de trinmvirs tot koning verklaard, ontving 32 v. Chr. den ijdelen titel van koning der koningen, en werd 30 v. Chr. ter dood gebracht op bevel van Augustus.