(het eigenlijke), provincie van het koninkrijk Pruisen, is 1178 vierk. mijlen groot, met 2,867,000 zielen bevolkt, heeft tot hoofdplaats Koningsbergen, en grenst ten O. aan Rusland, ten Z. aan Russisch Polen, ten W. aan Pommeren en Brandenburg, en ten N. aan de Oostzee. In den oudsten tijd werd P. bewoond door de Gutlonen, Vindilen, enz., en was begrepen in het Gothische rijk.
Na het vertrek der Gothen, werd het land overweldigd door slavvische volksstammen, waaronder de Lettonen en de Borussen of Porossen, die zich langs de boorden van de Weichsel nederzetteden en aan het land hunnen naam gaven. In het begin der 13e eeuw deed Koenraad, hertog van Mazovië, eene poging om hen aan zijn gezag te onderwerpen en tot het Christendom te bekeeren (1207); maar hij werd afgeslagen, en de Pruisen richtten in zijne landen schrikkelijke verwoestingen aan. Hij riep tegen hen de Zwaardridders te hulp (1215), en vervolgens de Duitsche ridders (1226). Laatstgenoemden, onder hunnen grootmeester Hermann van Saltza (1237 en v.) ondernamen het veroveren van die barbaarsche landstreken, welk veroveringswerk eerst in 1283 volbracht was. Genoodzaakt het Heilige Land te verlaten (1290), vestigde de Orde haren hoofdzetel en haar grootmeesterschap in Pruisen, te Marienburg (1309). Onder hun bewind nam het land eenigen tijd toe in bloei. De Orde werd later verzwakt door aanhoudende oorlogen met Litauen, Polen, Brandenburg ; voeg daarbij de weelde, de schraapzucht en de wreedheden der Duitsche ridders, waardoor de algemeene stemming des lands tegen hen verbitterde, en hel gevolg werd, dat onder den grootmeester Lodewijk van Erlischhausen een verschrikkelijke opstand uitbrak (1454): de adel en de verbondene steden schuddeden het juk der Orde af, en stelden zich onder protectoraat van Polen. De vrede van Thorn (1466) maakte aan den oorlog een einde, door P. in twee deelen te scheiden, nl.: een westgedeelte (Koninklijk P.), dat een gedeelte werd van het koninkrijk Polen, waar destijds Casimir IV op den troon zat; en een oostgedeelte (Duitscb P.), dat aan de Orde bleef behooren, doch slechts als leen, onder de suzereiniteit van Polen. In 1525 werd P. door den grootmeester der Orde geseculariseerd; en lijnrecht in strijd met zjjne rechten, maakte b(j er een hertogdom van, dat erfeljjk zou wezen in z(Jne familie, maar dat altjjd onderhoorig zou bleven aan Polen (vandaar da naam Hertoglijk P. die toen aan Duilsch P. gegeven werd). Deze hertog was Albrecht, uit het huis Brandenburg, doch van de Frankische of jongere linie. Zijn zoon Albrecht Frederik of Albrechl II volgde hem op, doch verviel 1573 tot zulk eenen staat van verzwakte geestvermogens, dat zijn rijk namens hem bestuurd moest worden door leden zijner familie, al. eerst door Joban George, vervolgens door Joachim Frederik en Johan Sigismond : laatstgenoemde werd 1611 met de herlogelijke waardigheid bekleed; en zijn zoon in het huwelijk hebbende laten treden met een der dochters van Albrecht II, bracht hij de hertogelijke kroon van P. in de linie over, waartoe hij behoorde. Frederik Wilhelm verkreeg 1657 van Casimir V (bij het traktaat van Wehlau), en ook van Karel X van Zweden (bij de akte van Labian), dal P. ophield een leen van Polen te zijn. Bovendien werd door de eerste deeling van Polen (1774) West-P. (het voormalige Poolsch P. of Koninklijk P.) vereenigd met Oost-P. (het voormalige Hertogelijk P.); en de tweede deeling van Polen bestendigde die vereeniging, door er nog aan toe te voegen Dantzig en Thorn.In de 12e en 13e eeuw was P. ingedeeld in 10 provinciën of landschappen, nl.:
Pommeren
Pogesanië
Warmië
Natangië
Bartonië
Galindië
Sudavië
Nadrovië
Sambiê
en
Scalavië
De zes laatstgenoemden vormden later Oost-P. of Hertogelijk P.; de vier anderen Poolsch P., d. i. West-P. of Koninklijk P.