groote landstreek in MiddelAzië, is begrepen in het Chineesche rijk, en wordt begrensd ten N. en ten W. door Siberië, ten Z. door Corea, ten Z. W. door Mongolië, ten W. door het kanaal van Tartarijë.
De bevolking (Mandzjoeren of Mandzjoes), omstreeks 4 millioen zielen sterk, behoort tot het mongoolsche ras, en wel tot den tungusischen stam; hunne taal (verschillende van het Chineesch, het Mongoolsch en het Coreesch) is sedert twee eeuwen de hoftaal in China; een Woordenboek der Mandzjoe-laal leverde Amiot (uitgegeven door Langlès, Par. 1789);spraakkunstenvanhetMandzjoe zijn geleverd door Gabelentz (Altenburg 1832) en door Kaulen (Regensburg 1856). In het jaar 926 werden de Mandzjoeren cijnsbaar aan de Kitanen, doch in 1114 maakten zij zich onafhankelijk onder Otaka, an stichtten 1118 in China de dynastie Kin, die 1230 teniet ging, hetgeen de landverhuizing der Kin naar Leatong ten gevolge had. Eerst in 1556 verschijnen zij wederom in China, dat in 1644 geheel werd veroverd door de M,, die er toen de nog tegenwoordig regeerende dynastie vestigden.