een jonge dweper, geb. 5 Oct. 1795 te Wunsiedel, sedert 1817 student der theologie te Jena, zag in A. von Kotzebue, die destijds te Manheim woonde, een spion van Rusland, een vijand der academische vrijheid, enz., en besloot, dien man uit den weg te ruimen. Tot dat einde kwam S. naar Manheim, volvoerde zijn opzet 23 Maart 1819, trachtte toen zich zelven van kant te maken, werd echter van zijne zware verwonding genezen, en onderging daarna (20 Mei 1820) de schavotstraf.
Tot zijn laatste oogenblik betuigde S. geen medeplichtigen te hebben; zijne daad had niettemin een zeer streng toezicht op de duitsche universiteiten ten gevolge.