(graaf), geb. 1692 te Geile in Hanover, waar zijn vader barbier was, kwam als heelmeester in dienst van Peter den Groote, en werd reeds spoedig aangesteld als chirurgijp van prinses Elizabeth. Met evenveel bekwaamheid als stoutmoedigheid bestuurde hij de hof- en militaire omwenteling, waardoor Elizabeth lot keizerin verheven werd (1741 ); ter belooning daarvoor verhief zij hem tot hooge eereambten, en bezigde hem tot vele zaken van vertrouwen.
Hierdoor werd L. het voorwerp van den nijd van machtige hovelingen, die hem eindelijk bij de keizerin zoo zwart wisten te maken, dat hij in hechtenis genomen en 1753 in eene vesting gevangen gezet werd. Eerst bij de troonbeklimming van Peter 111 werd hij vrijgelaten en in al zijne rangen hersteld. Hij stierf 1767.
