een van Duilscbland's grootste dichters, geh. 11 Nov. 1759 te Marbach in Wurtemberg, studeerde eerst rechtsgeleerdheid, toen geneeskunde, doch wijdde zich weldra geheel aan de dichtkunde: in 1777 maakte hij zijn eerste stuk »Die Räuber". Inmiddels in krijgsdienst gesteld als officier van gezondheid, zocht bij zijn ontslag te bekomen, en toen dit niet gelukte nam hij de vlucht (1782),hield eenigen tijd verblijf te liauerbach bij Meiningen, sedert 1783 te Mannheim, waar hij tooneeldichter werd; doch tengevolge van vele onaangenaamheden ging hij 1785 naar Leipzig, hield daarop eenigen tijd verblijf bij zijn vriend Körner te Dresden en te Loschwilz, ging 1787 naar Weimar, werd 1789 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Jena.
Van nu af regende het voor S. onderscheidingen; de hertog van Weimar benoemde hem tot hofraad, de Fransche republiek verleende hem liet burgerrecht, de keizer van Duitschland verleende hem brieven van adeldom; de vriendschapsbetrekking tusschen S. en Gothe dagteekent van 1793. Doch S.’s gezondheid was zeer lijdend, en 9 Mei 1805 stierf hij te Weimar. Van zijne werken noemen wij de Geschichte des Dreissigjdhrigen Kriegs en de Geschichte des Abfalls der Vereinigten Niederlande in proza. Van de vele complete editiên van S.’s werken noemen wij enkel die in de verzameling der Duitscheklassieken (12dln.1854—55). Alle steden, waar S. verblijf heeft gehouden, hebben met Marbach en met Weimar gewedijverd om hem ter eere standbeelden of monumenten op te richten.