geb. 23 Julij 1518 te Hilvarenbeek, gest. 28 Junij 1572 te Maastricht, volbragt eerst zijne studiën in de wijsbegeerte en geneeskunde te Leuven, reisde vervolgens in Italië, Spanje en Frankrijk, en werd benoemd tot lijfarts van Leonore, de gemalin van Frans I, en van Maria, koningin van Hongarije, zijnde beiden zusters van keizer Karel V. Zich te Antwerpen gevestigd hebbende, werd B. benoemd tot lijfarts van 's keizers opvolger en zoon Filips II; doch een tegenzin in de geneeskundige praktijk hebbende,bedankte B. voor die benoeming, om zich geheel op taal- en oudheidkundige nasporingen te kunnen toeleggen.
Ofschoon zeer geleerd, verviel hij tot ongerijmde stellingen : zoo schreef hij twee dikke boekdeelen in fol., om te bewijzen, dat Adam en Eva in het paradijs de cimbrische of teutonische (dus de duitsche) taal gesproken hebben, van welke taal hij alleanderetalen,zelfs hetGrieksch en Hebreeuwse!], afgeleid wilde hebben.
