Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hilvarenbeek

betekenis & definitie

dorp in N.-Braband, aan de Hilver, derdhalf uur gaans westelijk bezuiden Oirschot; 2000 inw.; werd 1388 verwoest en in brand gestoken door den hertog van Gelder; 1542 en 1543 op brandschatting gesteld door Maarten van Rossem (eerst 1400, toen 1500 gl.); 1702 geplunderd door de Franschen, in weerwil dat de bevolking zich dapper verdedigde; 1708 andermaal geplunderd door fransche dragonders, die 19 huizen en volle graanschuren platbrandden; 1719 groote sterfte aan eene gevaarlijke ziekte, waarom H. toen, op bevel der Staten, door een cordon afgesloten werd; 1792 felle brand ; 1801 (des nachts 20 a 21 Maart) sldëg de bliksem in den toren, doch de brand werd gebluscht; 1842 (des nachts 29 a 30 April) verschrikkelijke brand, waardoor 15 huizen in de asch gelegd werden. Tijdens den belgischen opstand had H. menigmaal te lijden van stroopende benden.

< >