fransch blijspeldichter en tooneelspeler, geb. 15 Jan. 1622 te Parijs, was de zoon van J. Poquelin, kamerdienaar des konings en behanger van beroep.
Reeds in 1642 begon de 20-j. jongeling wat men noemt liefhebberij-komedie te spelen; in 1646 nam hij den naam M. aan, en verbond een troep reizende komedianten aan zich, waarmede hij tot 1658 de voornaamste provincie-steden van Frankrijk bezocht, terwijl hij zelfde stukken schreef, die hij met zijn personeel ten tooneele bracht. In 1658 te Parijs teruggekeerd, debuteerde hij 18 November 1659 met de Précieuses ridicules, tengevolge waarvan hij met zijnen troep door Lodewijk XIV benoemd werd tot hoftooneelspeler. In al de stukken van M. vervulde hij zelf de hoofdrol, en in weerwil van al de moeite, die aangewend werd om hem daarvan af te trekken bleef hij tooneelspeler tot aan zijnen dood 17 Febr. 1673. In 1845 is hem in de Rue Richelieu te Parijs een gedenkteeken opgericht. Doordien hij tooneelspeler was, kon hij niet gekozen worden tot lid der Académie française; doch 1778 (duseeueeeuw na zijnen dood) plaatste de akademie in hare vergaderzaal het borstbeeld van M.,metditwelsprekendeonderschrift; Dien ne mangue à sa gloire; il manquait à la nôtre. De meeste blijspelen van M. zijn meesterstukken van den eersten rang. Den grootsten roem behaalde hij met L'école des femmes (1662), L’école des maris (1661), Le Misanthrope (1666), en bovenal met Le Tartuffe (1667), welk stuk (eene bijtende satire op de schijnheiligheid) zooveel tegenkanting van regeeriugswege ondervond, dat het eerst in 1669 op den uitdrukkelijken wil van Lodewijk XIV ten tooueele gevoerd kon worden. Bij de vierde opvoering van Le Malade imaginaire werd M., die reeds eenigen tijd ongesteld was, door al zijne vrienden aangemaand de voorstelling geen doorgang te laten hebben, liever dan zich totaal ziek te maken; hij antwoordde, dat hij al de menschen, die van hem leven moesten, niet mocht blootstellen aan het verlies van hunne verdiensten ; de voorstelling ging door; maar op hel einde van het stuk, juist toen M. het woord juro uitsprak, werd hij door zulk eenen hevigen aanval van kramp aangetast, dat men hem voor dood van het tooneel af moest dragen, en dientengevolge bezweek hij ook. De Oeuvres de Molière zijn herhaalde malen gedrukt; vooral melding verdienen de editiën van Auger (met commentarién, 9 dln. Parijs 1819 —25), van Aimé Martin (L823—26; met varianten 1845), van Lefèvre (4 dln. Parijs 1854).