een kind, beroemd door zijne vroege ontwikkeling, geb. 1721 te Schwabach in het markgraafschap Anspach, zoon van een uitgeweken fransch predikant, sprak op vierjarigen leeftijd Fransch, Latijn en Duitsch, en verstond op zijn 7e jaar Grieksch en Hebreeuwsch; hij bestudeerde de rabbinale boeken en de kerkelijke geschiedenis, en schreef op zijn 10e jaar verscheidene geleerde werken over die vakken. Later legde hij zich toe op de beoefening der wiskunde en sterrekunde, vond nieuwe berekeningen uit, of vond er ten minste uit zich zelven vele, die reeds bekend waren; voerde eene methode in om de lengte op zee te bepalen, en werd op zijn 14e jaar lid der Akademie te Berlijn.
Hij omvatte iu zijne studiën tevens het gemeene regt, de letterkunde en de archeologie in haren ganschen omvaug. Hij had reeds werken vol geleerdheid uitgegeven (zoo bijv. Disquisitio chronologica de successione antiquissima Romanormn pontificum ; Utrecht 1740) toen een vroege dood (1740) hem op 19-jarigen leeftijd aan de wetenschap ontrukte. De eenige leermeester, dien hij gehad had, waszijn vader. Zijn leven is beschreven door Formey (Utrecht 1741).