(graaf), zweedsch veldmaarschalk, geb. 1755 te Kaflås in West-Gothland, gest. 28 Juli 1824, was de vertrouweling van Gustaaf III, die steeds door hem vergezeld werd; aan de zijde van E. ontving de koning dan ook van Ankerström het doodelijke schot (15 Maart 1792). Ook bij Gustaaf Adolf IV was E. zeer gezien, en werd door hem benoemd tot stadhouder van Pommeren.
In 1807 verdedigde hit Straalsund, dat door de Franschen belegerd werd, en redde, door de roemrijke wijze waarop bij dat beleg doorstond, de eer der zweedsche wapenen. Na des konings abdicatie 1809 gaf de nieuwe koning Karel XIII aan E. zitting in den staatsraad, en zond hem als gezant naar Parijs om over den vrede te onderhandelen; 1813 werd E. bekleed met het opperbevel over de armee, die eenen inval in Noorwegen moest doen, en na de vereeniging van Noorwegen met Zweden, werd E. aangesteld als rijksstadhouder over Noorwegen, noorweegsch veldmaarschalk, en kanselier der universiteit van Christiania; in 1816 van die hooge ambten ontheven, werd hij 1817 gouverneur-generaal over Schonen, en veldmaarschalk van Zweden.