eene portug. familie, die verscheidene vermaarde zeevaarders aan de 15e en 16e eeuw heeft geschonken, o. a.:
(Juan), nam 1446 deel aan den tocht van Antonio Gonzales, uitgezonden om de kusten van Afrika op te nemen. Bij die gelegenheid gevangen genomen door de Mooren der Sahara, nabij den Rio-do-Ouro, was F. de eerste Europeaan, die tot deze onherbergzame oorden doordrong. In zijn vaderland teruggekeerd, maakte hij de zeden dier wilde volksstammen bekend in verhalen, waarvan de portugeesche geschiedschrijvers den hoofd-inhoud te boek gesteld hebben. In 1448 een tweeden tocht naar dezelfde streken ondernomen hebbende, wilde hij nog verder doordringen; doch hij werd door zijne tochtgenooten verlaten, en kwam nooit weder te voorschijn.
(Dionysius), ontdekte 1445 den mond van den Senegal en de Groene kaap.
(Alvaro), is vooral bekend door het verhaal van de schipbreuk der galjoen ,,de Groote St.-Jan”, welke 1552 verongelukte op de kust van Natal, nabij Monomotapa, en bij welke ramp hij het geluk had zijn leven te redden. Het verhaal van die schipbreuk, waarvan het belangwekkendste bestaat in het treurige uiteinde van kapitein Manoël de Souza en zijn gezin, verscheen in het licht te Lissabon 1554.