lat. Elbuergensis of Elburgensis, stad in de nederl. prov.
Gelderland, aan de Zuiderzee, vierdhalf uur gaans benoordw. Harderwijk en 4 uren gaans bewesten Hattem; 2500 inw.; kleine haven. Gesticht in den vroegsten lijd onzer geschiedenis, schijnt E. ontstaan te zijn doordien men allengs huizen begon te bouwen in de nabijheid eener romeinsche sterkte, de Aliso-burcht(Afiso Castellum in het Latijn) terwijl de verhevenheid, op welke het oudste gedeelte der stad gebouwd is, destijds de El heette; daarnaar, en naar de nabijheid van de burcht of burg, zou de stad volgens sommigen haren naam hebben ontvangen. Volgens anderen zou de oorspronkelijke naam JEliburgh geweest zijn, naar de burcht van jEIis Gracillis, die onder keizer Nero stadhouder over de Nederlanden was. Hoe dit zij, reeds 3 Juli 1235 werd deze plaats door Otto, graaf van Gelre, tot stad verheven onder den naam van Elborch. In 1365 werd E. (met Harderwijk) in het Hanze-verbond opgenomen als tweede Hanze-stad van Gelderland. In den langdurigen twist tusschen Arnold, hertog van Gelder, en zijnen zoon Adolf, hield E. de zijde van den zoon, en kort na diens dood verklaarde E. zich voor het huis van Burgundië, doch werd 1480 door de bezetting van Zutphen ingenomen. Later geraakte E. onder het gezag der hertogen van Saksen, en 1495 maakte Karel, hertog van Gelder, zich van E. meester; bij het verdrag 1505 tusschen hem en Filips II van Spanje gesloten, werd bepaald, dat E., even als eenige andere steden,[in de macht van Spanjczou blijven; in weerwil daarvan echter bleef E. niet spaansch. In 1567 werden aan E.harde voorwaarden opgelegd door den spaanschen gouverneur van Gelderland, omdat de bevolking onroomsche predicatiên bijgewoond cn in de roomsche kerken beelden vernield had. E. moest zich toen op genade of ongenade aan den koning van Spanje overgeven; in 1572 werd E. door graaf van den Bergh ingenomen bij capitulatie, waarop het krijgsvolk de kerken plunderde; 1579 werd E. door Diderick Sonoy op nieuw versterkt; 1618 werd de bevolking van E. aangemaand geen andere mannen in de regeering te kiezen, dan die tot de hervormde kerkleer behoorden; in 1672 geheel zonder bezetting zijnde, werd E. door den overste Hautijn namens den hisschop van Munster opgeêischt en in bezit genomen (19 Juni); en 10 Juli daaraanvolgende werd E. door de Munsterschen overgedragen aan de Franschen, die er 18 maanden verblijf hielden, en eerst 2 Dec. 1675 E. ontruimden. In 1786 verzette E. (met het naburige Hattem) zich tegen de staten van Gelderland, waarop E. door het staatsche krijgsvolk ingenomen en (even als Hattem) uitgeplunderd werd. Van watersnood had E. herhaalde malen te lijden: 16 Jan. 1362 woedde er een hevige storm, die torens en huizen omver smeet, en de golven der zee over de velden joeg tot in de nabijheid van E.; 1367 wederom een orkaan, waardoor huizen en kasteelen vernield werden, terwijl het benoorden de oude haven aan de Zuiderzee gelegene kasteel Nyenbeek (zie EDUARD hertog van Gelder) door de zee werd verzwolgen; veel leed E. bij de watervloeden 14—15 Nov. 1775, 21—22 Nov. 1776 en 3—4 Febr. 1825. Een vierde gedeelte der stad werd eene prooi der vlammen bij den brand van 1593.