geb. 8 Nov. 1809 te Weenen, deed zich, terwijl hij nog student was, reeds als dramatisch dichter kennen, hield daarna achtereenvolgend verblijf in verschillende steden, werd 1851 predikant bij de duitsch-katholieke gemeente te Maintz, en stierf 23 Juli 1853 te Wiesbaden. In den eersten tijd gaf bij eene reeks dichterlijke voortbrengselen (Gesammelte Gedichte, Berlijn 1845) tooneelstukken en romans in het licht; doch in 1840 begon hij historische werken te schrijven, waarvan wij als de voornaamste noemen: Geschichte des deutschen Volks (3e druk 2 dlu.
Berlijn 1845); Geschichte der Jesuiten (2e druk Berlijn 1845); een vervolg op Schillers Geschichte des Abfalls der Vereinigten Niederlande (3 dln. Keulen 1845); Maria Theresia (2 dln. Wiesbaden 1842); Vaterländische Geschichte(voortgezet door Hagen, Frankf.1852 en v.).