(familie de), aanzienlijk Transch geslacht, dat zich in de 12e eeuw in de landschappen Gévaudan en Vivarais had gevestigd, en dat zich in verscheidene takken gesplitst heeft, waaronder een tak, die in Italië heeft gebloeid onder den naam van della Rovere (echter niet te verwarren met het beroemde geslacht van Rovere, herkomstig uit Savona, en waartoe de pausen Sixtus IV en Julius II behoorden). In Frankrijk zijn de voornaamste takken van het geslacht 1). die der baronnen van Beaumont, der markiezen van Grisac, en der sires (heeren) van Brison.
Tot dezen laatsten tak behoorde: D. (Joachim de Beauvoir), bijgenaamd de dappere Brison, geb. 1577, gest. 1628. Hij diende eerst in Savoje, onder Lesdiguières; vervolgens, na de roomsche Kerk verlaten te hebben, stelde hij zich aan het hoofd der Hugenoten in Vivarais, maakte zich 1620 meester van Privas, begunstigde door zijne werkzaamheid de ondernemingen der Protestanten van Nimes en Montpellier, en bood gedurende zes jaren zoo beleidvol het hoofd aan de troepen van Lesdiguiéres, dat die weinig of niets konden uitrichten. Eindelijk sloot hij vrede met den connétable, en werd nu benoemd (1626) tot maréchal-de-camp; doch door dit gedrag bracht hij zich zelven in verdenking van verraderlijke oogmerken, en werd in de nabijheid van Privas vermoord.
