fransch staatsman, geb. 19 Julij 1791 te Villefort, dept. Lozère, zoon van een voormalig lid der Conventie (J.
A. Barrot, die tegen het doodvonnis van Lodewijk XVI had gestemd, en de eenige afgevaardigde, die tegen de oprigting van het eerste keizerrijk stemde), werd 1814,met dispensatie voor zijne jaren, advokaat bij het hof van cassatie te Parijs, won veel populariteit als verdediger van staatkundige vervolgden, en was voorzittend lid van het genootschap "Aide-loi, le ciel t’aidera”. Hij vergezelde Karel X (1830) als commissaris naar Cherbourg, en was vervolgens een korten tijd prefect van het Seine-dept. Later werd hij de leider van de zoogenaamde dynastieke oppositie, welke de dynastie, maar op een meer liberalen voet dan volgens de Charte, begeerde. In 1847 nam hij deel aan verscheidene reformbanketten. Bij de uitbarsting der Februarij-omwenteling tot minister-president benoemd, bewoog hij den koning de troepen terug te trekken, en ijverde vervolgens te vergeefs voor het regentschap. In de nationale vergadering behoorde hij tot de conservativen, werd in het eerste ministerie van den President der republiek aan het hoofd geplaatst (20Dec. 1848), hield zich slechts tot Maart 1850 staande, nam toen weder deel aan de oppositie tegen den president, en is na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 (de oprigting van het 2e keizerrijk) geheel op den achtergrond getreden.