neef van Mahomed, was een der ijverigste aanhangers van den Profeet, en ontving diens geliefde dochter Fatima tot vrouw. Hij was een dergenen, die het meest bijdroegen tot de vestiging van het Islamismus en tol de uitbreiding van de veroveringen der Musulmannen.
Hij werd 656 na Chr. tot kalif uitgeroepen, en had de partij te bestrijden van Mohawiah, het hoofd der Ommiaden, die geruggesteund werd door Amroe. Terwijl de beide pretendenten elkander den troon betwistten, werd A. te Koefa door een dweeper vermoord, na vier jaren geregeerd te hebben. Zijne aanhangers beschouwen hem als een martelaar, en doen bedevaarten naar zijn graf. De afstammelingen van A., de Aliden, na lang van het bewind uitgesloten te zijn geweest, regeerden in Egypte (onder den naam van Fatimiten) en over verscheidene andere landstreken. Ali was een zachtmoedig en deugdzaam vorst, en een beschermer en beoefenaar der wetenschappen. In het leerstellige zijner godsdienst week hij af van de strengheid der eerste kalifen, en werd het hoofd van eene sekte, bekend onder den naam van Sjiiten (Sjyilen, Chyiten), die tegenover de sekte van Aboe-Bekr stond, welker aanhangers den naam droegen van Sunnilen. Zie SJIITEN en SUNNITEN.