geb. 16 Oct. 1708 te Bern, eerst geneesheer aldaar, begon zijne schitterende loopbaan eerst toen hij 1736 naar Gottingen beroepen werd als hoogleeraardergenees-, ontleed-, heel- en kruidkunde. Reeds 1745 door zijne geboortestad tot lid van den Grooten Raad benoemd, legde hij 1753 zijne ambten neder, en keerde naar Bern terug, waar hij tot Amman gekozen werd, en 12 Dec. 1777 stierf.
De geneeskunde is door H. krachtdadig bevorderd in al hare takken, inzonderheid de physiologie en de kruidkunde. Als dichter heeft H. in hooge mate bijgedragen tot de groolsche ontwikkeling der poézij in Duitschland in de tweede helft der 18e eeuw; zijne Gedichte (12e druk van Wyss, Bern 1828) zijn in schier alle europ. talen overgezet.