ossificatie. De vorming van beenderen uit kraakbeen gaat als volgt in het werk. De cellen van het kraakbeen vermeerderen zich door levendige deeling, en vormen daarbij evenwijdige rijen; tegelijkertijd vormen zich in het kraakbeen kanalen, welke bloedvaten en daaromheen liggende mergcellen bevatten.
Na deze voorbereiding begint de verbeening, uitgaande van bepaalde punten (verbeeningspunten, puncta ossijicationis, ossificatiepunten), met afzetting van kalkzouten in de tusschencelstof (het weefsel tusschen de kraakbeencellen). Gedeeltelijk wordt deze kalk daarna weer opgeslorpt en wel zoodanig, dat met elkaar communiceerende, langwerpige holten ontstaan, die zich vullen met z.g. foetale mergcellen. De middelste laag dier cellen vormt het z.g. beenmerg, de buitenste lagen door voortgaande verkalking der tusschencelstof, been. Terwijl dit proces in het binnenste van het kraakbeen plaats heeft, gaat ook van het kraakbeenvlies beenvorming uit; deze beenvormende functie blijft later het beenvlies (periost) behouden. Terwijl aan de buitenzijde van het been voortdurend nieuwe beenzelfstandigheid wordt gevormd, wordt in het inwendige van het been voortdurend materiaal opgeslorpt; zoolang de aanmaak sterker is dan de opslorping groeit het been. De bovengenoemde ossijicatiepunten ontstaan op verschillende tijden, echter niet voor de 2e maand van het binnenbaarmoederlijk leven; het eerst treedt deze verbeeningskern op in sleutelbeen en onderkaak, het laatst in het erwtvormig beentje der hand (8e tot 12e levensjaar). Korte beenderen hebben in den regel één ossificatiepunt, de lange pijnbeenderen drie (een voor het middenstuk en twee voor de uiteinden).
Wanneer een dergelijk pijpbeen zoover is verbeend, dat het zijn blijvenden vorm gekregen heeft, dan vindt men deze scheidingslijn tusschen middenstuk (diaphyse) en beide uiteinden (ephiphysen) nog altijd als een strook niet verbeend kraakbeen. Van uit deze kraakbeenstrook grijpt de lengtegroei van het been plaats; zoodra het middenstuk met de beide epiphysen vergroeid is, is deze lengtegroei geëindigd (ong. 20e levensjaar).Behalve deze physiologische komt ook een ziekelijke verbeening voor; deze treedt op in kraakbeen, spieren (zie Spierverbeening), soms ook in pezen, harde hersenvlies, enz.
Verbigeralie, het bij krankzinnigen voorkomend aanhoudend herhalen van woorden of woordgroepen, vaak zonder dat die woorden eenige beteekenis hebben.