1. Ontsteking, oesophagitis komt voor na ’t inslikken van bijtende stoffen, bij algemeene infectieziekten, bij hartgebreken (stuwingscatarrh) enz.; zelden plant een diphtherische ontsteking van uit de keel zich in den slokdarm voort. De lichtere vormen geven geen verschijnselen, bij de zwaardere treedt pijn (spontaan en vooral bij slikken) op.
Bij het slikken heeft de zieke een gevoel, alsof de spijsbrok in den slokdarm blijft steken. 2. Verwijdingen. Een diffuse verwijding van den geheelen slokdarm vindt men boven vernauwingen
v. d. cardia (maagingang). De verschijnselen hiervan zijn slikbezwaren en braken. Plaatselijke verwijdingen (uitbochtingen) van den slokdarm noemt men divertikels. Deze kunnen ontstaan door druk van binnen uit (na voorafgaande beleediging van de spieren van den slokdarm) en heeten dan pulsiedivertikels, of door trekking van buiten uit (meestal schrompelende bronchiaalklieren) en worden dan tractiedivertikels genoemd. De eerste zitten bijna altijd in het bovenste deel van den slokdarm, komen bijna uitsluitend voor bij mannen (meestal oudere) en kunnen vrij groot worden. De laatste zetelen meestal ter hoogte van de vertakking der luchtpijp, worden zelden groot en komen vooral voor bij kinderen.
Kleine divertikels geven meestal geen verschijnselen; grootere veroorzaken slikbezwaren; van de ingeslikte spijzen blijft een deel in den zak liggen, om dan later uitgebraakt te worden. Worden zij nog grooter, dan drukt de gevulde zak den slokdarm zelf dicht en wordt verdere voedselopname onmogelijk, totdat de zak weer door braakbewegingen ontledigd is. Zonder geneeskundige hulp (voeding met slokdarmsonde, aanleggen van een maagfistel) gaat de lijder ten slotte aan uitputting te gronde.
3. Vernauwingen (stenosen) worden in de groote meerderheid der gevallen veroorzaakt door kanker van den slokdarm; soms ook door poliepen, schrompeling van litteekens (na verbranding van den slokdarm, b.v. door bijtende vergiften), door druk van buiten (aneurysma der aorta), enz. In sommige gevallen is de vernauwing aangeboren. De verschijnselen bestaan in slikbezwaren, bij sterke vernauwing ook in uitbraken van het ingeslikte voedsel. Ten slotte vermagert de zieke en sterft aan onvoldoende voeding. Zoowel de verwijding als de vernauwing van den slokdarm werden vroeger vastgesteld door onderzoek met de slokdarmsonde, een lange, weeke caoutchouc buis, tegenwoordig door Röntgenonderzoek. De behandeling bestaat in mechanische verwijding en rekking van de vernauwde plaats, met verschillende soorten van sondes (ook we! in het inbrengen van een canule, die 1-1 dagen blijft liggen), of als bij verwijding, sub 2, is aangegeven.
4. Kanker van den slokdarm komt vooral bij mannen na het 40ste levensjaar voor; meestal zit de nieuwvorming om den slokdarm, in den regel in de twee onderste derde gedeelten. Het hoofdverschijnsel is vernauwing van den slokdarm, die soms plotseling schijnt te verdwijnen (als n.l. een deel der nieuwvorming verweekt en afvalt). Verder treden spoedig op verschijnselen van de zijde der naburige organen (luchtpijp, long, borstvlies, wervelkolom), veroorzaakt door druk van het gezwel of door overgang van de nieuwvorming op deze organen. De ziekte verloopt meestal binnen 1 ½ jaar doodelijk. De behandeling bestaat in den regel in het aanleggen van een maagfistel.
5. Bersten (ruptuur) van den slokdarm, komt zelden voor; 't eerste geval werd door Boerhaave in 1724 beschreven; verloopt in korten tijd doodelijk.
6. Neurosen van den slokdarm. Hiertoe behooren de slokdarmkramp of oesopbagisme, en de nog weinig bekende slokdarmverlamming. De slokdarmkramp komt vooral bij hysterie voor en geeft de verschijnselen van een tijdelijke vernauwing. Ook de z.g. globus hystericus (’t gevoel van een stijgenden en dalenden bal in
de keel), bij lijders aan hysterie dikwijls voorkomend, wordt door sommigen als kramp van den slokdarm opgevat.