tot de proteïnen behoorende eiwitIichamen, die bijzonder rijkelijk voorkomen in de kernen van dierlijke en plantaardige cellen, phosphor bevatten en als verbindingen van proteïnen met nucleïnezuren worden beschouwd. Men onderscheidt de eigenlijke N., voorkomende o.a. in biergist en in witte bloedlichaampjes, en de paranucleinen (b.v. haematogeen en caseïne).
N. worden slechts langzaam en gedeeltelijk aangetast door maag- en alvleeschkliersap; men vindt ze dan ook voor een groot deel in de ontlasting terug. In het lichaam komen ze meestal voor, gebonden aan andere eiwitachtige lichamen als nucleoalbuminen (in celprotoplasma, sperma, melk, slijm, etter, enz.).