is een verschijnsel van epidemische Cerebrospinaalmeningitis, een zware, meestal epidemisch optredende infectieziekte, welke in een etterige ontsteking van de zachte hersen- en ruggemergsvliezen bestaat (zie Hersenvliesontsteking), bij voorkeur gezonde krachtige individuen aantast en reeds binnen enkele uren doodelijk kan afloopen.
De ziekte begint bijna altijd plotseling met koude rillingen en zware koorts, braken en hevige hoofdpijn, groote onrust, lichtschuwheid en trekkende pijnen in de spieren en gewrichten, waarbij zich spoedig een opvallende stijfheid van de nek- en rugspieren voegt ; onder toenemende verdooving en bewusteloosheid volgt in de meeste gevallen (30— 75 pCt.) de dood. Neemt de ziekte een gunstig verloop, dan is voor de genezing gewoonlijk een lange tijd noodig; niet zelden blijven ook verlammingen, stoornis in het gaan, het gehoor enz. achter. In het begin der ziekte past men gewoonlijk bloedonttrekking en groote ijsblazen op het hoofd en de wervelkolom toe, later tegen de pijnen en de verstijvingskramp der spieren inspuitingen met morphine. Deze ziekte wordt door een bacterie veroorzaakt. De epidemie in Opper-Silezië in 1905 eischte honderden slachtoffers. Streng isoleeren der lijders (ook van de verdachte gevallen) is een eerste eisch. De diagnose is met zekerheid te stellen door het onderzoek van de hersenruggemergsvloeistof (zie Lumbaal punctie).