Gepubliceerd op 14-06-2022

Groei

betekenis & definitie

Alle weefsels van het menschelijk lichaam bestaan uit elementen, die aan de buitenwereld ontnomen zijn. Het bloed is de drager hiervan, en doordat dit de vereischte stoffen aan alle deelen toevoert, verkrijgen deze het noodige materiaal om hun samenstelling te onderhouden.

In het moederlichaam ontvangt het bevruchte ei de kenteekenen van zijn soort; hier grijpt het schoone, wondervolle proces plaats van de ontwikkeling van een eenvoudige cel tot een gecompliceerd organisme. Bij het verlaten van het moederlijk lichaam heeft het individu alle organen, aan zijn soort eigen, doch in miniatuur. Wil het den strijd om het bestaan met goeden uitslag voeren, dan moeten al deze deelen krachtig worden; met behoud van den grondvorm, het type, moeten zij aan grootte en weerstandsvermogen winnen — zij moeten groeien. Hier treedt nu de stofwisseling krachtig op. Slechts het kleinste gedeelte van het voedingsmateriaal wordt door arbeidsverrichtingen, welke bij het pasgeboren kind uiterst gering zijn, gebruikt. Het overschot wordt door de afzonderlijke deelen gretig opgenomen en als materiaal voor hun verderen opbouw gebruikt.

Dit zal des te beter resultaat hebben, naar mate de spijsvertering meer aan de natuurlijke eischen voldoet en hoe meer de voedingsstoffen de bestanddeelen bevatten, waaruit de afzonderlijke deelen van het lichaam zijn saamgesteld. Het met die bestanddeelen beladen bloed doorstroomt het geheele lichaam en drenkt alle weefsels; maar dit geschiedt met economie, aangezien elk deel slechts zooveel en datgene opneemt, wat het in verhouding tot de andere en zonder deze te benadeelen, opnemen kan en mag. Ook wordt daarbij een zekere volgorde in acht genomen, zoodat eerst die organen en deelen, welke het jonge individu het meest noodig heeft, voornamelijk begunstigd worden. Het moet toch eerst leeren, zich een zelfstandig individu te voelen en zijn betrekking tot de buitenwereld leeren kennen, dus het gebruik van zijn zinnen verkrijgen. Dit is een functie van het centraal-zenuwstelsel; derhalve worden de hersenen in haar voeding aanvankelijk het meest bevoordeeld. Daarna komt de tijd, waarin het kind leeren moet de bevoorrechte houding van den mensch tegenover de andere schepselen der aarde — zijn rechtopgaanden gang — aan te nemen; het geraamte moet dus krachtig genoeg worden om den last van het lichaam te dragen, derhalve komen nu de beenderen met hun aanspraken op het voedingsmateriaal aan de beurt.

Het spreekt van zelf, dat bij het voortrekken van bijzondere organen in de voeding ook de andere niet veronachtzaamd worden; ook zij nemen toe, al is het niet op zulk een duidelijke wijze, als de bevoorrechte. Een uitzondering maken de spijsverteringsorganen; zij gaan met hun ontwikkeling, zonder zich aan eenigerlei volgorde te storen, steeds kalm voort, en dat te recht, daar van de degelijkheid van hun arbeid al het overige afhangt. Heeft de natuur het individu reeds op die hoogte gebracht, dat alle organen, welke voor zijn behoud noodig zijn, hun dienst volkomen kunnen vervullen, dan zorgt zij daarna ook voor het behoud van de soort, doordien zij nu de voortplantingsorganen tot de meest begunstigde maakt; dit zijn de z.g. puberteitsjaren, waarin de genoemde organen zoodanig ontwikkeld worden, dat zij aan hun doel, de voortplanting, kunnen beantwoorden. Is dit geschied, dan worden die organen het best bedeeld, welke voor arbeidsverrichting bestemd zijn, het spierstelsel. Heeft ook dit zijn volle ontwikkeling verkregen, d.w.z. is de groei voltooid, dan wordt de stofwisseling uitsluitend conservatief, d.i. haar doel is dan slechts het behoud van het voltooide gebouw. Wordt hiervoor en voor de arbeids-verrichting niet al het aangevoerde voedingsmateriaal verbruikt, dan wordt het overschot neergelegd in den vorm van vet, er ontstaat embonpoint.In het dagelijksch leven verstaat men onder groei meer de lengtetoename van het individu; deze is het grootst in de vroegste jeugd; zoo neemt een kind b.v. in het eerste levensjaar gemiddeld 2 d.M. in lengte toe, d.i. ongeveer ⅙ van den totalen groei. De lengtegroei van mannelijke en vrouwelijke individuen heeft een eenigszins verschillend verloop.

< >