Tumor, in de geneeskunde in het algemeen elke, niet door den normalen wasdom te voorschijn geroepen vermeerdering van weefsel, door nieuwvorming van cellen in eenig in- of uitwendig lichaamsdeel. In dezen zin spreekt men ook wel van Nieuwvorming of Neoplasma. De ware oorzaak van het ontstaan der gezwellen is niet bekend; dikwijls treden zij op in aansluiting aan een trauma.
Door vele onderzoekers werden plantaardige of dierlijke micro-organismen, door anderen stoornissen in de ontwikkeling (verdwaling van embryonale kiemen) als oorzaak aangenomen. Sommige G. zijn gebonden aan een bepaalden leeftijd, bij andere speelt erfelijkheid een groote rol. Het G. kan scherp van de weefsels zijn afgescheiden, of daarin bijna onmerkbaar uitvloeien. Sommige G. groeien snel en onbeperkt, andere uiterst langzaam of staan op een zekere hoogte hunner ontwikkeling stil; sommige treden enkelvoudig (solitair), andere meervoudig (multipel) op. Dikwijls is een G. gekenmerkt door een bijzonderen vorm; b.v. bij een paddestoelachtig of fungeus gezwel is de top breeder dan de basis; is dit zoo sterk uitgedrukt, dat het G. als het ware door een steel met het lichaam verbonden is, dan spreekt men van poliep. Komen meerdere op huidpapillen gelijkende gezwelletjes dicht naast elkaar op de huid voor, dan noemt men dit een wratachtig of papillomateus G. Gezwellen kunnen beenhard of bijna vloeibaar zijn, met alle mogelijke overgangen. Zeer weeke G., die op doorsnede wel wat op hersenweefsel gelijken, heeten mergzwammen of fungi medullares. De kleur der gezwellen is ook verschillend, afhankelijk van het bloed- en pigmentgehalte.Belangrijker is de onderscheiding in goed- en kwaadaardige gezwellen (benigne en maligne tumoren). Kwaadaardige gezwellen zijn in den regel minder scherp van hun omgeving gescheiden; zij gloeien door, en gaan daarbij op andere, omringende weefsels over (zonder dus de natuurlijke weefselgrenzen te eerbiedigen); daarenboven zijn zij veelal onderhevig aan verval (verweeking, vervloeiing, zweervorming). Een hunner belangrijkste eigenschappen is, dat kleine deeltjes van het G., die door bloed- of lymphestroom meegevoerd worden, op andere plaatsen van het lichaam dezelfde gezwellen, dochtergezwellen of metastasen veroorzaken. De algemeene toestand van een lijder aan een kwaadaardig G. gaat meestal meer of minder snel achteruit onder het optreden van Cachexie. Behalve door kwaadaardig karakter kan een G. het leven bedreigen door zijn zitplaats, b.v. een glioma in de hersenen. De gezwellen worden verder systematisch verdeeld ; als grondslag neemt men hierbij de overeenkomst in den bouw van het G. met dien van normale weefsels.
Zoo onderscheidt men vetgezwel of lipoma, bindweefsel- of vezelgezwel (fibroma), spiergezwel of myoma, beengezwel of osteoma, kraakbeengezwel of enchondroma, vaatgezwel of angioma, zenuwgezwel of neuroma, kliergezwel of adenoma, lymphekliergezwel of lymphoma, lymphevatengezwel of lymphangioma, pigmentgezwel of melanoma, zenuwsteunweefselgezwel of glioma, slijmweefselgezwel of myxoma, epitheelgezwel of epithelioma, endotheelgezwel of endothelioma, schildkliergezwel of struma, enz. Kwaadaardige gezwellen van bindweefselachtigen aard, maar waarbij celwoekering op den voorgrond treedt, noemt men sarcoma. Maligne tumoren, waarbij epitheliale celmassa’s in een bindweefselnetwerk woekeren, noemt men carcinoma of kankergezwel; hiertoe behoort ook het adenoma (woekering van klierepitheel).
De behandeling kan in het overgroote meerendeel der gevallen slechts een chirurgische zijn (uitbijten, uitbranden, wegneming met het mes). Bij sommige G. ziet men van Röntgenbestraling goede resultaten. Soms treedt spontaan genezing in, b.v. wanneer door ontsteking een verettering, schrompeling of afstooting van het G. volgt.