een kunstmatig verkregen en door het inleggen van een erwt, of het opleggen van prikkelende zalven en pleisters, in voortdurende ettering gehouden wond van het onderhuidsche celweefsel.
Werd vroeger veel aangewend als afleidend middel.
F., vliezige gedeelten in den kinderschedel. De z.g. groote F. (gelegen op de plaats van samenkomst van voorhoofdsbeen en wandbeenderen), sluit zich in normale gevallen in het begin van het 2e jaar; bij Engelsche ziekte later. Sterke spanning en fluctuatie der F. wijst op vochtophooping in den schedel. Inzinken van de F. wijst op collaps, gaat meestal aan den dood vooraf.