buisvormig orgaan, dat zich van de maag tot aan den anus uitstrekt en waardoor het voedsel, nadat het in de maag een voorloopige bereiding heeft ondergaan, voortbewogen wordt, om op dezen langen weg de voor de voeding van het lichaam noodige bestanddeelen af te geven, terwijl de onbruikbare deelen door den anus verwijderd worden. De darm vormt een lange buis van wisselende wijdte op verschillende plaatsen, terwijl de wanden slap en rekbaar zijn.
Die wand bestaat uit gladde spieren en is aan de binnenzijde met slijmvlies, aan de buitenzijde met buikvlies bekleed; het slijmvlies vormt dwarsloopende plooien en is in het eerste gedeelte bezet met kleine uitsteeksels, z.g. Darmvlokken, waartusschen zich kleinere en grootereklieren bevinden. In deze darmvlokken wordt voornamelijk het bruikbare gedeelte van de spijsbrij opgenomen. Verder bezitten de darmen bloed- en chylus- of chylvaten en zenuwen. Het darmkanaal heeft een lengte van 7—8 M. en is te onderscheiden in twee hoofdafdeelingen: dunne en dikke darm.
De dunne darm begint aan den portier van de maag, en eindigt met het Bauhini’sche klepvlies bij den blinden darm; hij wordt onderscheiden in twaalfvingerigen darm of Duodenum (waarin de afvoerbuizen van gal en buikspeeksel uitmonden),
nuchteren darm of jejunum en kronkeldarm of lleum. De beide laatste gedeelten zijn zeer lang en vullen met hun kronkels het grootste gedeelte van buik- en bekkenholte; zij worden door een groote plooi van het buikvlies, Dundarmscheil of Mesenterium geheeten, aan de achterzijde van den buik vastgehecht.
De dikke darm bezit geen vlokken en is ongeveer 2 M. lang, terwijl hij op de spijsvertering slechts een geringen invloed uitoefent. Daarentegen ontwikkelen zich hier kwalijk riekende gassen, waaraan het onbruikbare overblijfsel der spijsbrij (de drekstof) zijn onaangenamen reuk te danken heeft.
Het uiteinde van den dunnen darm is niet precies aan het begin van den dikken darm ingeplant maar iets daarboven. Het daarondergelegen blind eindigend gedeelte noemt men Blinden darm of Coecum met zijn dun verlengstuk het Wormvormig aanhangsel (Appendix of Processus vermiformis). Naar boven zet de blinde darm zich voort als Karteldarm of Colon, met een opstijgend, dwarsverloopend en dalend gedeelte; het laatste gaat met een boog (Flexura sigmoidea) over in den endeldarm of Rectum, die aan den anus eindigt. De dunne darm wordt door de spijzen meestal in 2—3 uur gepasseerd.
Darmbeweging, Peristaltiek, samentrekking van de kringspieren van den darm, van boven naar beneden voortschrijdende, waardoor de spijsbrij vooruitgedreven wordt. Soms grijpen deze samentrekkingen in omgekeerde richting plaats (Antiperistaltiek). Is er een hinderpaal voor de voortbeweging (darmvernauwing), dan kunnen de peristaltische bewegingen zeer heftig en door den buikwand heen zichbaar worden. Ook in galwegen, urineleiders enz. bestaat peristaltiek.
Darmbloeding heeft in geringe hoeveelheden weinig beteekenis voor het leven, maar kan ook doodelijk verloopen. Zij komt vooral voor bij buiktyphus, bij andere zweren in het darmkanaal (tuberculose, dysenterie), bij een bepaalden vorm van leverschrompeling, bij verstopping van de poortader, enz. De ontlasting is donkerrood tot zwart gekleurd. De voorloopige behandeling voor de komst van den geneesheer bestaat in bedrust, vloeibaar dieet en ijs op den buik.
Darmcatarrh, Enteritis catarrhalis. Deze ontsteking van het darmslijmvlies kan het gevolg zijn van te veel of schadelijke voedingsmiddelen, vergiftiging, infectie, circulatiestoornissen (langdurige stuwing), sterke afkoeling van buik en voeten, enz. De aandoening komt zeer veelvuldig en vooral bij kinderen voor. Het hoofdverschijnsel is diarrhee; de consistentie der ontlasting kan wisselen van brijig tot waterdun; ook het aantal ontlastingen per dag is zeer verschillend. Daarenboven bestaan meestal buikpijnen; soms doorloopend, soms aanvalsgewijze als kolieken; bij catarrh van den endeldarm komt een pijnlijke drang tot ontlasting voor, tenesmus genaamd. Dikwijls hoort men borrelende geluiden in den buik ( borborygmi). Matige koorts is niet zeldzaam. Bijna altijd is ook de maag aangedaan (geen eetlust, braken), zie Maagcatarrh.
De catarrh van den twaalfvingerigen darm veroorzaakt dikwijls door zwelling van het slijmvlies afsluiting van de opening, waardoor de gal in den darm vloeit; hierdoor ontstaat z.g. catarrhale geelzucht (icterus); diarrhee ontbreekt hierbij in den regel.
Bij catarrh van den geheelen dunnen darm, vindt men onverteerde spijsresten in de ontlasting. Vindt men deze in zeer groote hoeveelheid in dunne ontlasting, dan spreekt men van lienterie. Bij dunnedarm-catarrh is de ontlasting ook dikwijls groen gekleurd, door nog onontlede galkleurstof (vooral bij kinder-diarrhee). Catarrh van den dikken darm veroorzaakt diarrhee; door de verhoogde peristaltiek wordt de darminhoud te snel voortgedreven, en ontbreekt de tijd tot indikking. De ontlasting vertoont hierbij meestal een vrij groote bijmenging van slijm; bij sommige vormen, b.v. dysenterie (zie aldaar) ook etter en bloed.
Catarrh van den endeldarm (Proctitis) geeft behalve verschijnselen van dikdarmcatarrh, ook de bovengenoemde persingen (tenesmi). Men onderscheidt verder een acuten en chronischen vorm van
D. Bij den acuten komt meestal koorts voor. Een bijzondere vorm van acuten D. is de Cholera nostras, een infectieuse, bijna uitsluitend in de warme zomermaanden epidemisch optredende D., die voornamelijk kinderen onder het 3e levensjaar (vooral kunstmatig gevoede) aantast, en waarbij geheel het ziektebeeld der Aziatische Cholera kan optreden (zie aldaar). Bij kinderen ontstaat dikwijls een comateuse toestand met koude huid, ingezonken fontanellen, kleinen snellen pols; deze toestand, hydrocephaloïd geheeten, leidt vaak tot den dood.
De chronische D. is bij volwassenen veel zeldzamer dan bij kinderen. Diarrhee en verstopping wisselen elkaar hierbij dikwijls af.
Een bijzondere, bij volwassenen voorkomende vorm is de Slijmkoliek, membraneuze enteritis of Colica mucosa, waarbij, dikwijls onder heftige koliekpijnen, buisvormige membranen, afgietsels van den darm, uit slijm en epitheel bestaande, worden ontlast.
Afzonderlijk dient nog te worden vermeld de chronische darmcatarrh bij kinderen, ook wel chronische kinderdyspepsie genoemd. De oorzaak is meestal ondoelmatige voeding; de aandoening komt dan ook bijna altijd voor bij kinderen, die kunstmatig gevoed worden. Het ondoelmatig voedsel verteert slecht (dyspepsie) en voert tot D. De ontlasting wordt frequenter en dunner, dikwijls groen gekleurd, vermengd met slijm (soms als z.g. sagokorrels) en klompjes onverteerbare kaasstof; daarbij hebben de kinderen dikwijls spruw. Op den duur lijdt de voedingstoestand, de huid wordt droog en gerimpeld, het vet verdwijnt, de oogen staan dof, het gelaat valt in, de buik is ingezonken of door gassen opgezet. Men noemt dezen toestand Paedatrophie.
De behandeling van iederen vorm van D. bestaat in de eerste plaats in regeling van het dieet. Bij zuigelingen vooral komt het aan op een regeling der voeding. Het beste is de melk van moeder of min; verder zie men bij Kindervoeding. De buik moet warm gehouden worden.
Wordt D. veroorzaakt door het gebruik van schadelijke of giftige stoffen, of ophooping van drekstoffen, dan geve men, ook al bestaat reeds diarrhee, een afvoermiddel, het best Ricinusolie of calomel. Dit laatste middel bewijst vooral ook uitstekende diensten bij darmstoornissen bij zuigelingen. Na het afvoermiddel kan men bij volwassenen opium geven of geneesmiddelen, die een antiseptische werking in den darm uitoefenen, b.v. salicylzure bismuth. Bij chronischen catarrh van den dikken darm kan men uitspoelingen maken met zwak samentrekkende (adstringeerende) of desinfecteerende middelen; zie Darmuitspoeling. Bij de Cholera nostras bij volwassenen opium, bij kinderen calomel, heete baden, exciteerende middelen.