Nadat het Concilie van Paderborn in het voorjaar van 785 lijkverbrandingen verbood, werd gelijkertijd de verplichting ingesteld de doden te begraven op het om de kerk liggende hof en de doden langs vaste wegen naar het kerkhof te vervoeren. Niemand had meer iets te zoeken op de oude necropolen en met deze vaste (verplichte) wegen had men van overheidswege een goede controle.
Uit de bepalingen in het kerkelijk recht (zeendrecht) die hierover spreken blijkt duidelijk dat kerkweg en lijkweg eenzelfde betekenis hadden. Ten aanzien van kerkweg en lijkweg bestaat een veelvoud aan voorschriften en telkens blijkt dat het een en hetzelfde begrip is. Het oud Friese Zeendrecht zegt onder andere hierover: 'Als daar beschadigd is het lijkpad en het kerkpad, zodat het niet is vier mollis voeten breed opdat de vier de vijfde naar de kerk kunnen dragen, de dode ter aarde bestellen, de heidenen kerstenen, dan zal men berechten volgens recht of volgens Gods grote genade'. Dit geldt ook voor het volgende: 'Daar zullen bruikbaar wezen vier wegen naar het godshuis, voor de levenden en voor de doden, tenzij het (Godshuis) staat aan een heerweg. Dan mag de heerweg zowel kerk- als lijkweg, alle één zijn, of dat het (Godshuis) stond aan de oever van een plaats, zodat men met een schip de gewijde kant kan bereiken. Zo is het zeendrecht van alle Friesen' . Eeuwenlang moesten de openbare aanldagers, 'zendvroegers' genaamd, zweren dat de kerspellieden 'den rechten lyckwech' hadden gevolgd.