Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Tendre

betekenis & definitie

I. 1. zacht, week, mals, murw; zwak; teer, teder, gevoelig, teerhartig; pril [v. jeugd]; pain tendre, vers brood; être tendre à, niet goed kunnen verdragen être tendre aux mouches, lichtgeraakt zijn; 2. genegenheid, liefde.

II. 1. spannen, rekken, (uitstrekken; aan-, toereiken, toesteken, aanbieden; behangen; opslaan [tent]; tendre le cou, de hals uitstrekken; fig. gelaten zijn lot afwachten; tendre la main, de hand reiken, de helpende hand toesteken; de hand ophouden of uitsteken (ook = bedelen); tendre l'oreille, de oren spitsen; 2. strekken (à tot); gericht zijn (naar); bedoelen, beogen; de neiging hebben of vertonen (tot, te); streven (naar); tendre à sa fin, het einddoel naderen; cette maladie tend à la mort, die ziekte is dodelijk.

< >