I. (vast)grijpen, (aan-, beetpakken, aanvatten, vangen; in beslag nemen, beslag leggen op, aanhalen; zich meester maken van; (be)vatten, begrijpen, snappen; aangrijpen; seizen; le froid l’a saisi, de koude heeft hem bevangen; saisir qn. de qc., iemand in ’t bezit stellen van iets; saisir un tribunal d'une affaire, een zaak bij de rechtbank aanhangig maken; la chambre a été saisie d’un projet, bij de Kamer is een wetsontwerp ingediend;
II. se saisir, gegrepen worden; se saisir de, zich meester maken van.