I. weer binnenkomen, -gaan; thuiskomen; terugkeren, naar huis gaan; weer beginnen (bijeenkomen); weer optreden [v. toneelspeler]; weer invallen; binnenkomen [v. gelden]; in elkaar passen; behoren (dans tot), vallen (dans onder); rentrer chez soi, thuiskomen; rentrer dans le silence, weer stil worden; rentrer dans ses frais, zijn kosten vergoed krijgen; rentrer en soi-même, tot zich zelf inkeren; faire rentrer l'épée, de degen opsteken; faire rentrer ses fonds, zijn geld innen; faire rentrer à qn. les paroles dans le ventre (dans le corps), iem. dwingen zijn woorden in te trekken;
II. binnenbrengen [iets]; in-, binnenhalen [oogst]; innemen; inhouden [zijn tranen]; intrekken [de buik].