Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Parole

betekenis & definitie

woord (ook: erewoord), parool; spraak; gezegde; (ma) parole! op mijn (ere)woord!; de bonnes paroles, vriendelijke woorden; de grosses paroles, grove (scheld)woorden; la parole de Dieu (divine), Gods Woord: tout cela n'est pas parole d'Evangile, dat is allemaal geen Evangelie; parole d'honneur!, op mijn erewoord!; homme de parole, een man van zijn woord; adresser la parole à qn., iem. aanspreken, het woord tot iem. richten; avoir la parole facile, welbespraakt zijn; avoir la parole haute, een hoge toon voeren; je n'ai qu'une parole, on n'a pas deux paroles, een man een man, een woord een woord; couper la parole à qn., iemand in de rede vallen; iemand het spreken beletten; fausser parole à qn., zijn woord niet houden t.o.v. iem.; porter la parole, het woord voeren; perdre la parole, de spraak verliezen; retirer la parole à qn., iem. het woord ontnemen; assez de paroles (comme ça)!, er zijn nu woorden genoeg gewisseld; être de parole, zijn woord houden; sans paroles, zonder woorden; sprakeloos; sur (sa) parole, op zijn erewoord; la parole est d'argent et le silence est d'or, spreken is zilver en zwijgen is goud.

< >